Het nieuwe jaar ging al in
Het einde van een jaar is een moment van terugzien. De jaarwisseling vraagt om bezinning hoe wij mensen in de tijd staan. Maar wat moet een christen met oud en nieuw als het nieuwe jaar ruim voor 1 januari al is begonnen?
Ieder jaar zijn ze er: de jaaroverzichten in de media. Wat gebeurde er in het voorbije jaar? Aleppo, Nice, en sinds vorige week Berlijn; namen van steden die in het collectieve geheugen staan gegrift. Donald Trump en Hillary Clinton; namen van hoofdrolspelers in een Amerikaanse verkiezingsstrijd met een ongedachte uitkomst. Wat onvermeld blijft, is het persoonlijk lief en leed; met namen die voor anderen onbekend zijn, maar die mensen koesteren in hun herinnering. Juist als er diep verdriet kwam, valt het afscheid van het jaar 2016 zwaar.
Op 31 december komt de tijdelijkheid van alles en iedereen aan het licht. Dat is op zichzelf opmerkelijk; de wisseling van het jaar is immers een menselijke vinding. Dat er op 1 januari een nieuw jaar begint, is een beslissing van de Romeinen. Er zit een triviale reden aan vast: in december van het jaar 135 na Christus wilden de Romeinen een nieuwe consul in Spanje benoemen. Volgens de wet kon zo’n benoeming pas aan het begin van een nieuw jaar ingaan; op dat moment was dit op 15 maart. Om de aanstelling te bespoedigen, besloot men de nieuwjaarsdag te verplaatsen naar 1 januari.
Schepping
De Romeinen gebruikten destijds overigens een andere jaartelling: men telde ”ab urbe condita”, vanaf de stichting van de stad Rome. Zoals bekend kennen de Joden eveneens hun eigen tijdrekening: ze rekenen vanaf de schepping en tellen nu het jaar 5777. De islamitische kalender begint in 622 na Christus, met de vlucht van Mohammed. Die verschillende jaartellingen hebben één ding gemeen: ze wijzen naar een beslissende gebeurtenis in het verleden.
Zo ook de christelijke jaartelling, die door de monnik en tijdrekenaar Dionysius Exiguus (470-544) in het jaar 525 ontstond. Bij het berekenen van de paasdatum vond hij het ongewenst om de jaren te tellen vanaf de regering van de wrede christenvervolger Diocletianus, zoals destijds de gewoonte was. Daarom koos hij ervoor om de jaartelling te laten beginnen bij de menswording van de Heere Jezus Christus. Hiermee zou, aldus Dionysius, de hoop die christenen hebben door het lijden van Christus, duidelijk aan het licht komen.
De invoering van de christelijke tijdrekening ging niet zonder slag of stoot, maar sinds de negende eeuw is ze in de westerse cultuur ingeburgerd. Ondanks de diepgaande secularisatie herinnert de jaartelling nog altijd aan het kantelpunt in de tijd: de menswording van Christus. Door die Romeinse beslissing verspringt het jaar nog altijd op 1 januari, maar de verwijzing naar de komst van Christus is onmiskenbaar.
Augustinus
Rondom de jaarwisseling hebben mensen meer dan anders besef van tijd. Dit laat zich niet eens goed onder woorden brengen. De kerkvader Augustinus (354-430) schrijft in zijn ”Confessiones” op de vraag wat de tijd is: „Wanneer niemand het mij vraagt, weet ik het; wanneer ik het iemand, op zijn vraag, zou willen uitleggen, weet ik het niet.” Want hoe zit het met het verleden? Die tijd is voorbijgegaan. En de toekomst is er nog niet. Eigenlijk is alleen het heden tijd, maar op het moment dat dit heden gedacht wordt, is het alweer verleden.
In zijn diepgaande beschouwing over de tijd komt Augustinus erbij uit dat God, als de Schepper van de tijd, boventijdelijk is. En mensen kennen, als schepselen van God, de tijd: niet slechts het heden, maar ook het verleden, in de herinnering en de toekomst, in de verwachting. Hiermee breekt Augustinus met het heidense denken dat de tijd voorstelt als een eeuwigdurende kringloop. Hij verloopt via schepping en verlossing in het verleden naar de verwachting van de voltooiing. Zo staat een christen in de tijd.
Bespiegelingen over de vraag waar de tijd blijft, zijn op oudejaarsavond begrijpelijk. Maar daarmee zijn ze nog niet meteen christelijk. De beslissende vraag is hoe we in de tijd staan. Een christen kent de tijd die voorbijging als herinnering en de tijd die komt als verwachting. Daarbij wijst de christelijke tijdrekening terug naar het beslissende midden: de menswording van Christus. Toen kwam God in de tijd. Daarmee raken eeuwigheid en tijd elkaar.
Volgens de oude Grieken hadden eeuwigheid en tijd niets met elkaar te maken. Mensen moesten proberen om aan de tijd te ontsnappen. Hoe dat kon, bleef daarbij uiteindelijk een open vraag.
Advent
De menswording van Christus laat zien dat de tijd ertoe doet. God zendt Zijn Zoon in de volheid van de tijd. Daarmee vervult Hij Zijn beloften, in de voorgaande tijden gedaan. Hij heeft gedacht aan Zijn genade.
De weg naar de eeuwigheid loopt door de tijd heen; via de kribbe en het kruis, om precies te zijn. Een christen leeft daarom met het verleden, in de herinnering aan de komst, het sterven en de opstanding van Christus. En hij leeft met de toekomst, in verwachting van Zijn wederkomst. Omdat de Heere het zegt: „In de aangename tijd heb Ik u verhoord, en in de dag der zaligheid heb Ik u geholpen. Zie, nu is het de welaangename tijd; zie, nu is het de dag der zaligheid” (2 Kor. 6:2). Zo in de tijd staan, is een gave van de Heilige Geest. Hij wil erom gebeden zijn.
Dit stelt wel voor de vraag wat een christen moet beginnen met oud en nieuw, op 31 december en op 1 januari. Dat is immers slechts een willekeurig moment. Goed om naar de kerk te gaan, maar eigenlijk heeft elke zaterdagavond iets van een afsluiting. Net zoals de zondag een nieuw begin is. Al leefden voorgaande generaties daar meer mee. Wie op oudjaar naar de kerk gaat om het jaar af te sluiten, is echter een paar weken te laat. Voor de kerk eindigt het jaar immers op eeuwigheidszondag; om het nieuwe jaar, veelzeggend, te beginnen met advent. Wie rekent vanaf het kantelpunt in de tijd begint het jaar bij de viering van Christus’ komst in deze wereld.
Dat geeft tegelijk hoop. De oudejaarsavond heeft geen antwoord op gemis, en evenmin op een besef van schuld voor God. Zonder Christus gaat het op nieuwjaarsdag op de oude voet voort. Zo’n leven eindigt in de dood. Wie leeft vanuit advent mag zijn zorgen en schuld echter bij Christus brengen. Daarom biedt de kerk rondom oud en nieuw meer dan een jaaroverzicht: ze verkondigt het Evangelie van de geboren Zaligmaker. Hij Die het kruis heeft verdragen en de schande veracht.
Wie daarbij leeft, herkent zich bij de jaarwisseling in de woorden van Gerrit Achterberg:
Toen ik het einde had bereikt
van mijn verdorvenheden,
stond God op uit het slijk,
en weende;
en ik stond naast Hem, ziende neder
op een verloren eeuwigheid.
En Hij zei: je had geen gelijk;
maar dat is nu voorbij, van heden
tot aan die andere eeuwigheid,
is maar één schrede.
Het oude is voorbijgegaan, zie het is alles nieuw geworden.