„Doch nu geopenbaard is door de verschijning van onze Heere Jezus Christus, Die de dood heeft tenietgedaan en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie.”

Abel, Noach, Abraham, Mozes, David en alle Godvruchtigen hebben eenzelfde heil met ons verkregen, omdat zij hun vertrouwen hebben gesteld in deze verschijning. Wanneer Paulus zegt dat ons de genade geopenbaard is door de verschijning van Christus, houdt hij daarom de vaderen niet af van de gemeenschap daaraan. Hetzelfde geloof maakt hen met ons deelgenoten van deze verschijning. Want Christus is gisteren net als nu, maar niet vóór de tijd, door de Vader bevestigd, toen Hij door Zijn dood en opstanding Zich voor ons aan het licht gebracht heeft.

Hij heeft de dood vernietigd. Wanneer hij aan het Evangelie toeschrijft dat het het leven aan het licht brengt, bedoelt hij niet dat men moet beginnen bij het Woord, met voorbijgaan van de dood en de opstanding van Christus (want het Woord valt veeleer terug op de stof, die eraan ten grondslag is gelegd). Maar hij bedoelt slechts dat de vrucht van deze genade niet anders komt tot de mensen dan door het Evangelie.

Dat is overeenkomstig dat woord uit 2 Korinthe 5:19: God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, en heeft het woord der verzoening bij ons in bewaring gegeven. Dit is een opvallende en vermeldenswaardige lof van het Evangelie.

Johannes Calvijn,
predikant te Genève

(”Verklaring Timotheüs, Titus en Filemon”)