Geschiedenis

Graftombes tonen het leven in Tuscia

De Etrusken hielden van eten en drinken. Dat is te zien op wandschilderingen en grafkisten in het Italiaanse Tuscia, het huidige Lazio. Maar het volk bestond ook uit noeste werkers die tufsteenrotsen beitelden tot dodensteden.

Ewout Kieckens
22 December 2016 11:34Gewijzigd op 16 November 2020 09:24
Restanten van de stadspoort van Vulci.               beeld Ewout Kieckens
Restanten van de stadspoort van Vulci. beeld Ewout Kieckens

De weg door de weilanden loopt dood. Je moet uitstappen en het tractorpad volgen. Links en rechts liggen de pas gemaaide velden. Aan het eind staat wat struikgewas. Als je je daarlangs wurmt, sta je plotseling boven een afgrond, een kloof. Er bevinden zich diepe in tufsteen uitgehakte treden in de helling naar beneden. Daar stuit je op een rij enorme kubussen, van goudgeel tufsteen. Het is de –in vergetelheid geraakte– Etruskische begraafplaats van Norchia, op 70 kilometer van Rome.

Hoogtijdagen

De Etrusken vormden een volk in Midden-Italië dat in hoogtijdagen (zesde eeuw voor Christus) het Middellandse Zeegebied domineerde. Ze waren bedreven in het handwerk en in de handel. Dat is de reden dat hun kruiken, ringen, wapentuig en beelden rond de Middellandse Zee, maar ook breder verspreid in delen van Europa zijn teruggevonden. Van amforen in de Franse Rhônestreek tot terracottabeeldjes in de huidige Oekraïne.

Etruskische wapensmeden mochten dan wel heel behendig zijn in het fabriceren van (brons) wapentuig, dat wilde niet zeggen dat het volk een hobby maakte van het militaire bedrijf. Er was meer aandacht voor comfort en het luxe leven. Dat blijkt ook uit de geschriften van vooral Romeinse scribenten. Catullus en Vergilius, twee dichters die tijdgenoot waren van Caesar, duiden de Etrusk respectievelijk aan als ”Obesus” en ”Pinguis” (”dik”). Dat beeld hebben de Etrusken te danken aan hun banketten, de overvloedige eet- en drinkgelagen. Dikbuikige Etrusken die aanliggen aan de eettafel, het zijn scènes die inderdaad op grafkisten en muurschilderingen prijken. In werkelijkheid waren zulke schranspartijen en de voorliefde voor het goede leven (het dolce far niente; het zalig nietsdoen) iets van de elite in de latere periode.

In Norchia is niets te merken van Etruskische decadentie. De tombes zijn integendeel eenvoudig en keurig uitgehakt. Daarvoor zijn een goede hand van beeldhouwen en zorgvuldig werkoverleg nodig geweest. De tombes zijn nu leeg; al lang geleden werden ze geplunderd. Mede daardoor spreekt Norchia tot de verbeelding. Toeristen zie je hier nauwelijks, daarvoor ligt het te afgelegen. Wie er wel komt, krijgt het gevoel zelf een nieuwe (doden)stad te hebben ontdekt. Suggestie natuurlijk; dat bewijzen de bordjes van de archeologische dienst wel. Maar het is duidelijk dat hier al tientallen jaren niemand zich bekommert om deze opgravingslocatie. De begroeiing is dicht. Modder en regen maken de stenen glibberig. Geen eerste hulp, geen souvenierskraam te zien. Je voelt je een ontdekkingsreiziger.

Rio of Tokio

Het land van de Etrusken ligt grofweg tussen Florence en Rome, tussen de Apennijnen en de Middellandse Zee. Dat deel van de Middellandse Zee dat niet voor niets de Tyrreense Zee wordt genoemd, naar het Griekse woord (”Tyrsenoi”) voor Etrusken. De regio Lazio noemt het Etruskische gedeelte van zijn grondgebied Tuscia, naar het Latijnse woord voor ”Etruskisch land”.

In Tuscia, 50 kilometer ten noorden van Norchia, ligt het archeologische natuurpark van Vulci. In tegenstelling tot Norchia, een dorp, was Vulci een flinke stad. „Een metropool”, meent parkdirecteur Emanuele Eutizi. „Op het hoogtepunt van de stad –rond 550 voor Christus– woonden er vermoedelijk zo’n 15.000 tot 18.000 mensen. Dat is te vergelijken met een tegenwoordige stad als Rio de Janeiro of Tokio.” Vulci was belangrijk vanwege de zeehaven, Regae, waarvan de resten nog altijd moeten worden opgegraven.

Vulci genoot bekendheid vanwege de beschilderde vazen, beelden van brons en het lokale grijze tufsteen (nenfro). De archeologische kunstvoorwerpen uit de tombes zijn in 1828 verloren gegaan voor de stad. Ze werden verspreid over de wereld. De adellijke grootgrondbezitter Lucien Bonaparte (de broer van de keizer) zag handel in de opgegraven resten.

Helaas gebeurden die opgravingen ook zonder enig wetenschappelijk benul, waardoor veel informatie over de gevonden voorwerpen verloren ging. In het geval van een zogenoemde integrale opgraving valt er veel te leren uit de artefacten (de voorwerpen) die aan doden werden meegegeven. Bijvoorbeeld hoe het volk –althans de welgestelden– omging met de dood én het leven.

De fresco’s van één tombe, die vernoemd is naar een zekere François, werden zelfs in hun geheel van de tombe afgenomen, in opdracht van prins Torlonia in Rome Hij had het terrein van Bonaparte gekocht. Achteraf is het wellicht ook de redding van de fresco geweest, want de muurschildering bleef tenminste intact en kan nu op afspraak in Palazzo Torlonia worden bezichtigd.

Hangende brug

Vulci beslaat een terrein van 120 hectare. De stad werd in het jaar 280 door de Romeinen overlopen en de huidige resten van de stad moeten daarom eigenlijk als Romeins worden beschouwd. De vlakte is aan één kant begrensd door de rivier de Flora. De overzijde van het water is te bereiken via een spectaculair uitziende hangende stenen brug. Er zijn wat boerderijen, maar het is vooral de leegte die de vlakte beheerst. De vele elektriciteitslijnen van een centrale in de buurt misstaan hier. Een centrale bovendien die al lang geleden buiten gebruik is gesteld.

Vulci maakte deel uit van een bondgenootschap van twaalf Etruskische steden (zie kader). Ze beloofden elkaar te helpen in geval van nood, en jaarlijks kwamen afgevaardigden van de steden bij elkaar om een religieus feest te vieren. Ook de stad Tarquinia behoorde tot de bond. Nog steeds is te zien hoe deze Etruskische stad heeft gelegen: hoog en trots op een bergkam niet ver van zee. Maar ook hier hebben de Romeinen de stad overrompeld en hebben later de middeleeuwen de stad omgevormd. In Tarquinia zijn de sporen van de Etrusken nagenoeg uitgewist.

Wel zijn er twee belangrijke schatten bewaard. Even buiten de stad staat de necropool (de dodenstad) met veertien ondergrondse tombes met prachtige fresco’s. Elke tombe heeft een (moderne) trap die naar het binnenste van het bouwwerk leidt. Door een glazen wand zie je veelkleurige fresco’s met een frisheid waarop de tijd (2400 jaar!) geen vat heeft gekregen. Etrusken aan het banket, musici, vissers in een overvloedig ‘bevolkte’ zee. Ook hier krijg je de indruk dat de Etrusken wel hielden van –laten we zeggen– ontspanning.

Tarquinia bezit bovendien een mooi Etruskisch museum, waar onder meer twee gevleugelde paarden van terracotta te zien zijn. Ze waren ooit onderdeel van een tempelfries –de dwarsbalk boven de ingang– en zijn bijzonder vanwege hun gedetailleerdheid.

Cerveteri

Caidri, mogelijk de grootste stad van Tuscia, hoorde tot de stedenbond. Er moeten zo’n 25.000 mensen hebben gewoond. Tegenwoordig heet de stad Cerveteri. Het archeologische park, de voormalige dodenstad, is een bezoek waard. Waar je ook kijkt staan er tombes: vierhoekige, ronde, kleine, grote, maar eveneens grafzerken. Alle tombes, ook de grote ronde, zijn gehakt uit het ruim voorhanden vulkanisch tufsteen. Niet in een helling, zoals in Norchia, maar op het plateau waarop Cerveteri ligt. De woningen van de dood vertellen hier vooral veel over het leven.

De tombes weerspiegelen iets van de woningen van de Etrusken. Je hebt het huiskamermodel met een dak alsof het van riet is. Het vertelt over de tijd dat de Etrusken in hutten woonden. Latere tombes laten juist het wolkenkrabbermodel zien, twee verdiepingen van steen.

De rijken hebben grotere tombes, vooral koepelvormige. Maar omdat de Etrusken nog niet de techniek van koepelbouw kenden, zijn het ‘valse’ koepels van aarde. In Cerveteri staan ook langwerpige tombes schouder aan schouder, die alle even groot zijn. „Daaruit kunnen we opmaken dat de publieke ruimte volgens een soort bestemmingsplan werd ingevuld. Mogelijk vanwege de gestage groei van de middenklasse”, vertelt archeoloog Alessandro.

De tombes zijn leeg. Ooit lagen er de lichamen van de Etrusken, die een voorkeur hadden voor begraven boven cremeren. En ooit stonden de tombes vol met kostbare voorwerpen. Maar veel is geroofd en hangt, veelal geanonimiseerd, in musea overal ter wereld of bij particulieren in huis.

Gelukkig is er ook nog veel te zien in het Etruskisch Museum in Rome. Maar als die stad niet in het reisplan is opgenomen, vormt het lokale museum van Cerveteri een alternatief. Alessandro begeleidt je door de tentoonstellingsruimte, waar de tijd sinds de oplevering in 1976 kennelijk heeft stilgestaan. Er zijn twee verdiepingen en die staan tjokvol met vitrines vol grafvondsten. De Etrusken zagen de dood als een reis. Op die reis had je immers attributen nodig.

Maar ook gaf de begrafenisplechtigheid je de kans om je status te onderstrepen. Hoe meer je meenam op reis, hoe belangrijker je wel moest zijn. Om dat te kunnen duiden, moet je wel de sociale codes uit die tijd kennen. In een vitrine bijvoorbeeld ligt een bronzen scheermes. Het komt, uiteraard, uit het graf van een man. „Het behoort bij een puber”, legt Alessandro uit. „Het is een teken dat de jongen beginnende baardgroei had. Dat hij geen kind was, maar bijna man.”

Of hij (ook al) een dikke buik had, is niet bekend.


Twaalf steden in Toscane, Umbrië en Lazio

De Etrusken hadden geen centrale macht en waren onderling slechts losjes georganiseerd. Ze voelden zich slechts verbonden door dezelfde cultuur, taal en religie. De twaalf belangrijkste steden stonden onderling in contact, met name op religieus vlak. Het is bekend dat afgevaardigden van de twaalf steden elkaar troffen in een heiligdom bij Volsini (mogelijk het huidige Orvieto). Tot het bodgenootschap (de zogenaamde ”dodecapoli”) behoorden vermoedelijk Vulci, Veio, Tarquinia en Cerveteri (in het hedendaagse Lazio), Volterra, Vetulonia, Roselle en Chiusi (Toscane) en Volsini, Arezzo, Perugia en Cortona (Umbrië).

Maar het stedenverband was politiek en militair niet sterk. Na een lange belegering viel de stad Veio in 396 voor Christus in handen van Rome. Geen van de andere Etruskische steden greep in. Na Veio moest de ene Etruskische stad na de andere de meerdere erkennen in Rome. Sommige steden vochten, andere sloten zich vrijwillig aan bij Rome. Na de val van Volsini in 264 was het gebeurd; de Etrusken versmolten definitief met de Romeinen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer