Door meervoudige democratie haal je het populisme als een paard van Troje het politieke bestel binnen, reageert mr. Corry-Anne van der Tang-Everse.
Met het artikel ”Burgerparticipatie werkt averechts” (RD 10-12) wilde ik een discussie aanzwengelen over burgerparticipatie in de lokale democratie. Dat is gelukt. Burgemeester Blase (RD 14-12) en de wethouders Verheij en Rozendaal (RD 15-12) hebben op mijn prikkelende stellingname gereageerd. Nu is het tijd om een aantal zaken te verduidelijken.
Allereerst de term burgerparticipatie. Onder die term blijken veel vormen van betrokkenheid schuil te gaan. Het voorbeeld van de samenlevingsagenda in Alblasserdam is schitterend: het geeft burgers de verantwoordelijkheid voor een zwembad terug. Prachtig, die initiatieven om speeltuintjes in te laten richten en beheren door de wijk. Volgens mij liggen in die gevallen de intenties van de wethouders dicht bij de mijne: verantwoordelijkheden teruggeven aan de samenleving. Die ruimte benutten past inderdaad goed bij christelijk burgerschap. Ook heb ik geen bezwaar tegen het betrekken van burgers bij de uitvoering. Dat de ambtelijke organisatie minder bureaucratisch opereert en meer samenwerkt met burgers, juich ik toe.
Het voorstel van Code Oranje gaat echter drie stappen verder. Het wil een burgerakkoord dat de overheid direct moet uitvoeren. Tussen de optelsom van individuele belangen en de uitvoering daarvan zit geen enkel bezinningsmoment meer. Dat moment om belangen te wegen is essentieel, want daarmee doe je recht aan het principe ”zonder aanzien des persoons”. Dit principe komt in de knel wanneer burgers direct hun mening kunnen inbrengen zonder met anderen rekening te hoeven houden. Dat is precies de vorm van burgerparticipatie waar ik mijn vraagtekens bij plaats: directe participatie van burgers in het besluitvormingsproces van de overheid.
Daarmee kom ik bij mijn tweede punt: de mythe van het stemhokje. Volgens burgemeester Blase hebben kiezers alleen „eens in de vier jaar te stemmen en verder niets.” Dat is onjuist. We kiezen allemaal onze volksvertegenwoordigers, niet om hen het vervolgens maar te laten uitzoeken. Want indirect kunnen die burgers namelijk al participeren. Elke goede politicus staat open voor input via mail, debatavonden en kiezersbijeenkomsten. Dat is de koninklijke weg. Het openen van allerlei sluiproutes voor beleidsbeïnvloeding is daarom een ondermijning van de volksvertegenwoordiging. Dat is mijn stelling, en over die vertegenwoordigende rol maak ik mij zorgen.
Want raadsleden hebben al geen gemakkelijke taak. Op een bijeenkomst waar burgemeester Blase gespreksleider was, bediscussieerden we bovenregionale verbanden. De jeugdzorg wordt door een ander samenwerkingsverband uitgevoerd dan de afvaldienst. Dat is enorm complex, lastig te controleren en bijna niet meer aan kiezers uit te leggen. Het pleidooi is om raadsleden hierin meer te ondersteunen en de positie van de raadsgriffie te versterken. Als van onderaf ook nog eens allerlei clubjes voor ‘meervoudige democratie’ worden ingesteld, wordt de besluitvorming een schimmig proces. We kunnen dat beter bij voorbaat voorkomen dan het erop laten aankomen dat raadsleden speelbal worden van een oncontroleerbare brij aan informatie.
Dan het principiële punt: ontleende soevereiniteit en Bijbelse gerechtigheid stellen inderdaad eisen aan de norm, niet aan de vorm. De vorm heeft echter invloed op de veranderlijkheid van de norm.
Historicus Van Deursen concludeert dat door de verdergaande democratisering juist de belangen van kwetsbaren het onderspit hebben gedolven. Het ongeboren kind, de eenzame oudere en het kwetsbare meisje worden niet langer beschermd tegen abortus, euthanasie en prostitutie. De overheid beschermt niet langer de kwetsbare, maar faciliteert het recht van de sterkste. Procedurele rechtvaardigheid bevordert dat alleen maar doordat het juist geen eisen stelt aan de norm.
Tot slot het lage vertrouwen in de politiek. Ik voer geen pleidooi voor wantrouwen, maar voor minder hooggespannen verwachtingen van de overheid. Natuurlijk is het voor burgers even wennen om na een tijdperk van de verzorgingsstaat bij problemen niet meer automatisch bij de overheid aan te kloppen. Maar burgerfora en inspraak stimuleren juist die hoge verwachtingen. En wie gaan die burgerfora bevolken? Dat zijn onvermijdelijk mondige burgers. Hun belangen worden beter behartigd dan die van verbaal minder sterke personen. Daarmee haal je in feite het populisme als een paard van Troje het politieke bestel binnen.
Je hoort het continu: alles verandert, dus we moeten ook veranderen. Het is een gevoel van vreugdeloze urgentie. Politieke instituties zijn juist bedoeld om in een woelige tijd stabiliteit bieden. Onze reactie op populisme zou niet moeten zijn om het te incorporeren, maar om een inhoudelijk antwoord te geven en moreel leiderschap te tonen. Wat biedt daarvoor meer aanknopingspunten dan het christendom?
De auteur is wetenschappelijk medewerker bij de Guido de Brès-Stichting, het Wetenschappelijk Instituut voor de SGP.