Productiekanon landbouw houdt steeds minder over
Wie met hard werken geld wil verdienen, moet niet in de land- en tuinbouw aan de slag. Dat is een van de lessen uit de reeks inkomenscijfers die Wageningen Economic Research (het vroegere LEI) en het Centraal Bureau voor de Statistiek maandag naar buiten brachten.
Tussen 1995 en 2015 zijn de inkomsten uit verrichte arbeid in de totale Nederlandse economie met 22 procent toegenomen. De stijgende lijn verloopt geleidelijk, met alleen in de beginjaren van de economische crisis een beperkte terugval.
In de landbouw is de langetermijntrend licht dalend, met behoorlijke schommelingen. In genoemde twee decennia zijn de inkomsten uit werk in de landbouw met 11 procent gedaald, ondanks een toename van de productie met bijna een kwart. Dit jaar tekent zich een herstel af en blijft de teruggang ten opzichte van 1995 beperkt tot 4 procent, maar dat is dan ook meteen het beste jaar sinds 1997.
„Er zit inmiddels een flink gat tussen die twee lijnen”, constateert Cor Pierik, landbouweconoom bij het CBS. Volgens hem komt dat doordat de marges in de land- en tuinbouw voortdurend onder druk staan. „Per saldo houden de ondernemers steeds minder over als je de ontwikkeling van de prijzen die zij gemiddeld genomen voor hun producten krijgen, afzet tegen de ontwikkeling van de kosten.”
Pierik wijst erop dat de land- en tuinbouw steeds efficiënter wordt. „De productiewaarde ligt nu 24 procent hoger dan in 1995. Onze boeren en tuinders brengen veel meer product op de markt, terwijl de hoeveelheid grond die ze gebruiken in die twee decennia met 170.000 hectare is gedaald, de hoeveelheid ingezette arbeid met 25 procent en het aantal bedrijven met de helft.“
Maar daarmee zit de sector min of meer in een vicieuze cirkel, legt de econoom uit. Om het hoofd boven water te houden, proberen individuele ondernemers hun productie te vergroten. „Het kan kennelijk nog altijd efficiënter, maar daardoor neemt het aanbod toe en van de weeromstuit de druk op de opbrengstprijzen.”
De Nederlandse land- en tuinbouw leunt zwaar op de export: in de meeste deelsectoren gaat verreweg het grootste deel van de productie de grens over. „De prijs voor de producten wordt op de wereldmarkt vastgesteld. maar daar neemt het aanbod, en dus de concurrentie, toe. Als we niet mee kunnen komen, doen klanten ergens anders hun inkopen.”
Intussen nemen de productiekosten voor de Nederlandse boeren en tuinders wel degelijk toe. „Veevoer, mechanisatie, grond, als je het over de lange termijn bekijkt wordt alles duurder. Dat geldt ook voor de post betaalde arbeid. Steeds minder bedrijven doen het werk met de eigen gezinsleden. Nu al is een derde van de ondernemingen geen gezinsbedrijf meer.”
Kenmerkend voor de land- en tuinbouw is dat inkomens sterk kunnen schommelen. Zaten zeugenbedrijven in 2015 gemiddeld diep in de rode cijfers, voor dit jaar raamt Wageningen Economic Research voor de zeugenhouders een „historisch hoog” inkomen van 131.000 euro. Ook vleesvarkenshouders, glastuinders en fruittelers hebben een goed jaar. Akkerbouwers, melkveehouders en kippenboeren zien hun inkomsten echter dalen. Ontwikkelingen op de internationale markten hebben op al die inkomens een groot effect.