Genadeleven
1 Timotheüs 1:14
„Doch de genade onzes Heeren is zeer overvloedig geweest, met geloof en liefde, die er is in Christus Jezus.”
Nogmaals verheerlijkt Paulus de genade van God jegens hem. Niet alleen om afgunst weg te nemen en zijn dankbaarheid te betuigen, maar ook om haar te stellen tegenover de valse aanklachten van de onbeschaamden, die er geheel op uit waren om zijn apostelschap naar beneden te halen.
Wanneer hij echter zegt dat de genade overvloedig is geweest –en wel bovenmate– doelt hij erop dat de herinnering aan de vorige dingen uitgewist is, opdat het hem bij de goeden in geen enkel opzicht nadelig zou zijn.
Geloof en liefde kunnen met God in verband gebracht worden, omdat God Zich waarachtig heeft betoond, en van Zijn liefde in Christus een voorbeeld gegeven heeft toen Hij Paulus verwaardigd had met Zijn genade. Ik wil het echter liever eenvoudiger opvatten: geloof en liefde zijn tekenen en getuigenissen van die genade waarvan hij melding had gemaakt, opdat men niet zou menen dat hij zich zomaar zonder reden op iets beroemde.
Ongetwijfeld wordt geloof gesteld tegenover ongelovigheid, de liefde in Christus tegenover de wreedheid die hij had uitgeoefend tegenover de gelovigen. Alsof Paulus zei dat hij zo door God veranderd is dat hij een andere en nieuwe mens is. Uit de tekenen en uitwerkingen dus beveelt hij de uitnemendheid der genade aan die de gedachtenis aan zijn vorige levenswandel moet uitwissen.
Johannes Calvijn, predikant te Genève
(”Verklaring Timotheüs, Titus en Filemon”)