Column: ‘Rabbi’ Duncan, een van de meest merkwaardige Schotse godgeleerden
Jammer dat het tot op heden niet gekomen is van een herdruk. De inhoud is het heel erg waard! Ik doel op een boek dat in 1991 verscheen, op de kop af 25 jaar geleden dus. Het is geschreven door de Dordtse kerkhistoriekenner Leen J. van Valen. De titel: ”De rotssteen van mijn hart. Het leven van ‘rabbi’ John Duncan.”
Hij was een bijzondere man, die Duncan. Een tijdgenoot typeerde hem als „een halve oude zeeman en een halve wandelende Jood; alleszins een wezen uit een andere leefwereld, met zijn lange baard en golvende slipjas, zijn opgeheven vinger en flonkerende ogen, zijn verouderd taalgebruik en bovenaardse denktrant.”
Hij was inderdaad één van de meest merkwaardige Schotse godgeleerden uit de negentiende eeuw. Zijn voorkomen was excentriek, zijn slordigheid spreekwoordelijk en zijn verstrooidheid hinderlijk. Maar behalve door zijn fenomenale talenkennis, met name van het Hebreeuws, en zijn grote denkkracht, werd hij vooral gekenmerkt door zijn tere Godsvreze. De verborgenheden van Gods genadeopenbaring waren hem niet onbekend. Tegelijkertijd was hij een mens van diepe overtuigingen van zonde, aangrijpende worstelingen om de zekerheid van het geloof, maar ook was hij begiftigd met een levendige kennis van Christus en Zijn weldaden. Al met al een heftig levend mens. Op de kansel en achter de katheder was hij een Schriftgeleerde, in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbracht.
In de Schotse traditie zijn de ‘communion seasons’, de gezegende avondmaalstijden, bekend geworden. Door de eeuwen heen waren het dikwijls hoogtijdagen in het leven van Gods kerk. Velen hebben ze ervaren als oasen in de woestijn. Ook Duncan kende het bijzondere van die gelegenheden. Het avondmaal noemde hij eens „de grote verbindingsschakel tussen de eerste en tweede komst van Christus.” In zijn boek geeft Van Valen er uitvoerig aandacht aan.
Laat nu, een enkele week geleden, bij uitgeverij De Banier een boekje verschenen zijn met avondmaalsoverdenkingen van Duncan, toespraken die hij hield bij de bediening van het sacrament. ”De nodiging van de grote Gastheer” luidt de sprekende titel. Opgenomen zijn –in vertaling– zes maal twee toespraken gehouden voor en na het avondmaal. Ze dateren uit de jaren 1864 tot 1869. In deze overdenkingen zien we deze dienaar zomaar in zijn hart. Hij preekt zoals hij is. Zijn heftige gevoelens onderdrukt hij niet. Maar het staat alles in het teken van de verwondering en heilige eerbied vanwege het werk van Christus. Zomaar een citaat: „De tekenen van die dood, het pand, de prijs en het bewijs van die liefde, reik ik u nu uit. Verkondigt de dood des Heeren, totdat Hij komt. Op aarde is alles en iedereen onderworpen aan de dood. Maar onder alle doden is er nooit een sterven geweest zoals die ene dood. Alle zondaren sterven. Maar deze ene dood is het sterven van de Heere der heerlijkheid, van de Vorst des levens, van de Middelaar. En nóg dieper is deze bron. Het gaat erom dat de eniggeboren Zoon van de Vader ook het eeuwige Leven ís: zoals de Vader het leven heeft in Zichzelf, zo heeft ook Hij het leven in Zichzelf.”
Ik zou zomaar grote gedeelten willen doorgeven. Over de heerlijkheid van Christus, over de liefde van de Vader, over het werk van Gods Geest. Maar ook over het verderf van de zonde en de strijd tegen de zonde. Wat dit laatste betreft: „Wij hebben te strijden tegen de duivel, de wereld en ons vlees. (…) Laten we dat gevecht aangaan, maar dan in de kracht van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het gedenken van de dood van onze Heere moet voortduren, totdat Hij komt. Deze feestmaaltijd is de voorafschaduwing van een toekomstig feest. Het is een feest van ondertrouw, nog niet het feest van het voltrokken huwelijk. De voltrekking van dat huwelijk staat vast, maar de voorwaarde is dat wij er voor Hem zijn en voor niemand anders. Die voorwaarde mag terecht gesteld worden, want Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven.”
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl