Zowel Jood als Palestijn schuldig aan onderling conflict
Iedereen die betrokken is op het lot van Joden en Arabieren zal zijn Israëlische dan wel Palestijnse vrienden en gesprekspartners op hun persoonlijke verantwoordelijkheid moeten aanspreken, reageert Bert de Bruin op Tom Struick van Bemmelen.
De schier eeuwige schuldvraag speelt een centrale rol in het Palestijns-Israëlische conflict. In mijn ogen geldt: „Waar twee kijven hebben twee schuld” ook voor ”de moeder van alle conflicten”. Helaas kijven de twee meest betrokken partijen –Palestijnen en Israëliërs– en hun respectievelijke supporters in het buitenland voornamelijk over de schuld. Daardoor neemt niemand verantwoordelijkheid op zich en verandert er niets. Althans niet ten goede.
Met Tom Struick van Bemmelen (RD 30-11) zou ik het eens kunnen zijn, als hij zou zeggen dat Palestijnen een van de obstakels voor vrede vormen. Jammer genoeg legt hij de verantwoordelijkheid –een beter woord dan schuld– uitsluitend bij de Palestijnen en zuivert hij zijn (en mijn) kant van alle blaam.
Alfred Muller heeft gelijk wanneer hij stelt dat „welbespraakte rechtse politici” het hier in Israël al jaren voor het zeggen hebben (RD 19-11). Rechtse (en extreemrechtse) dan wel nationalistische populisten bepalen de laatste tien, vijftien jaar de politieke agenda in vrijwel alle westerse democratieën. Dit gebeurt al dan niet in reactie op islamitische terreur, massale vluchtelingenstromen en andere ‘exportartikelen’ uit het Midden-Oosten. In sommige landen hebben die populisten recent het regeringsroer overgenomen. Elders staan ze te trappelen om het roer over te nemen, of in ieder geval hun regeringen naar rechts bij te sturen.
Binyamin Netanyahu is een veteraan wat betreft rechts populistisme op regeringsniveau. Al twintig jaar is hij de meest constante politieke kracht in Israël, waarvan ruim de helft als regeringsleider. Zijn politieke carrière loopt in zekere zin parallel aan die van twee leeftijdsgenoten: Vladimir Poetin (Rusland) en Recep Erdogan (Turkije). De drie vertonen wel meer raakvlakken en zijn in zekere zin bondgenoten, ondanks alle onderlinge verschillen.
Bibi Netanyahu is meer dan slechts een „nationalistische volksmenner”, anders had hij het nooit zo lang volgehouden. Hij is bovenal een intelligente opportunist die perfect de onderbuikgevoelens van de Israëliërs (of, in Alfred Mullers woorden, „nationalistische gevoelens en angst voor de Palestijnen”) aanvoelt, en daarop weet in te spelen.
Israëliërs zijn uitermate ontevreden over de economie. Het land is tamelijk goed de crisis doorgekomen, maar nog steeds zijn de kosten van levensonderhoud hier belachelijk hoog. Ook de kloof tussen arm en rijk is bijzonder groot. Er bestaat hier verder veel armoede (vooral onder ouderen, en onder ultraorthodoxe en Arabische Israëliërs) en corruptie. (Seksuele) schandalen zijn aan de orde van de dag, en er zijn grote problemen in het onderwijs, de gezondheidszorg, de criminaliteitsbestrijding enzovoort.
Het vertrouwen in de politiek is op een dieptepunt beland, net als in veel andere democratieën. Netanyahu slaagt er desondanks steeds weer in de aandacht van al die dingen af te leiden door op cruciale momenten te wijzen op „onze gezamenlijke vijand”: de Palestijnen (of, afhankelijk van de context: ”de” islam, of ”de” Arabieren).
Natuurlijk zijn er reële dreigingen (Iran, Hezbollah, in mindere mate Hamas en IS) maar soms speelt de populist Bibi zuiver in op onredelijke en stemmingmakende angstgevoelens. Zo riep hij op de dag van de verkiezingen in Israël zijn kiezers op vooral te komen stemmen, want „de Arabieren komen bij busladingen naar de stembus.”
In al die jaren dat hij oppositieleider, minister van Financiën maar vooral premier was, is Netanyahu er niet in geslaagd ook maar een van de wezenlijke problemen in Israël op te lossen. Natuurlijk is dat niet alleen zijn schuld. Vanzelfsprekend zijn ook de Palestijnse en andere Arabische en islamitische leiders, alsmede diverse internationale ontwikkelingen, hier debet aan. Maar het is te simplistisch om enkel en alleen de verantwoordelijkheid bij ”de andere kant” te leggen, zeker na twintig jaar (in)direct Likoedbeleid.
Als twee-staten-voor-twee-volken een „dood […] paard” (Struick van Bemmelen) is, ligt dat voor een belangrijk deel ook aan het nederzettingenbeleid, waaraan álle Israëlische regeringen sinds 1967 schuldig zijn. Het antwoord van Bibi en zijn coalitiegenoten op vrijwel elke verandering van de status quo –of dat nu een vredesinitiatief van buitenaf is of een Palestijnse terreurdaad– luidt echter steevast: méér nederzettingen. Het lijkt hem om het even wat de diplomatieke, economische en militaire prijs daarvan is.
Vooral daarom, én aangezien er binnen de nauwelijks functionerende oppositie (links én rechts) in Israël geen charismatische, betrouwbare, en geloofwaardige leider voorhanden lijkt te zijn die een duidelijke visie voor een ander, beter, rechtvarender, veiliger Israël biedt, kun je niet anders dan vaststellen dat er ook aan de kant van Israël heel wat te beschuldigen, maar vooral ook te verbeteren valt.
Ik hoop, met Alfred Muller, dat de huidige Israëlische regering uiteindelijk zal worden opgevolgd door wijze en realistische politici. Politici die niet alleen aan zichzelf, hun vrienden en hun achterban denken, maar allereerst het landsbelang willen dienen. Het land schreeuwt namelijk om drastische verbeteringen in onderwijs en zorg, hulp aan de middenklasse en de allerarmsten, en ook en vooral om vrede met de Palestijnen, nu het nog kan.
Ik ben echter bang dat hoop niet voldoende is. Ik geloof daarom dat iedereen die metterdaad met het lot van beide volken begaan is, zijn Israëlische dan wel Palestijnse vrienden en gesprekspartners op hun verantwoordelijkheid moet aanspreken. Nu meer dan ooit tevoren.
De auteur is historicus en leraar Engels aan het Leo Baeck Education Center in Haifa. In 1995 emigreerde hij naar Israël.