Scheidend AMC-topman Marcel Levi: Overal de beste
Tegenslag komt in het levensboek van prof. Marcel Levi vrijwel niet voor. In snel tempo maakte de topman van het Amsterdamse Academisch Medisch Centrum carrière. Per 1 januari gaat hij leidinggeven aan een cluster van vijf academische ziekenhuizen in Londen, behorend tot de Europese top drie. „Ik wil het beter doen dan iedereen.”
Als we elkaar om klokslag elf uur de hand schudden, heeft Marcel Levi er al bijna een dag op zitten. Zoals elke morgen klom de bestuurder annex specialist van het AMC in Amsterdam om vijf uur op zijn racefiets, om in een halfuur de 15 kilometer tussen zijn woning aan de Keizersgracht en de medische kolos met zijn 8000 werknemers af te leggen. Daar begint hij, nog in fietstenue, de nieuwe werkdag met het wegwerken van verse mail, waarna hij zich doucht en verkleedt. De rest van de dag heeft Levi, verschillende keren verkozen tot beste internist van Nederland, strak ingedeeld. Bij elk gesprek houdt hij de klok in de gaten. Met die wijze van werken kun je veel doen in een etmaal.
Met uw naam is het geen vraag of u Joods bent. Vindt u dat een lust of een last?
„Het is zoals het is, ik vind het vooral een voorrecht.”
Wat betekent het voor u om deel uit te maken van het Joodse volk?
„Dat heeft bij mij vooral met identiteit en opvoeding te maken. De religieuze kant staat meer op de achtergrond. Thuis waren we vrij orthodox, op z’n minst in theorie. Als kinderen gingen we naar de Joodse kleuterschool, maar mijn ouders waren beducht voor gettovorming. Daarom hebben ze ons naar een openbare lagere school en middelbare school gedaan. Dat gaf soms spanning, zeker op de middelbare school. Dan zijn de feestjes op vrijdagavond. Dat vonden mijn ouders niet leuk, maar ze hebben er een weg in gevonden.”
Veel van uw Joodse leeftijdgenoten worden geleidelijk religieuzer. Herkent u dat bij uzelf?
„Ons gezin is van Amsterdam naar Amstelveen verhuisd. Daar was het klimaat vrij tolerant. Je kon het Joodse leven naar eigen smaak invullen. Zo ben ik het blijven doen. Ik eet geen varkensvlees of schaaldieren, maar in het onderhouden van sjabbat ben ik niet strak. Op zaterdag ga ik meestal sporten of andere leuke dingen doen. Wel probeer ik me aan de feestdagen te houden, vanwege de traditionele betekenis ervan. Het zijn echte familiedagen.”
De houding ten opzichte van Joden en Israël wordt er niet beter op. Geeft u dat zorgen?
„Ik ben niet zo’n bezorgd type. Israël heeft gelukkig geleerd om heel stevig op eigen benen te staan. Ik ben overigens niet kritiekloos ten opzichte van alles wat daar gebeurt, maar de nuance in het hele debat is totaal zoek. Wat het antisemitisme in Nederland betreft, ik weet dat het bestaat, maar persoonlijk ben ik er nooit mee geconfronteerd. Wel stel ik vast dat de samenleving als geheel er niet plezieriger op wordt. Wij denken dat Nederlanders aardige mensen zijn, maar het valt me op dat ik in het buitenland gemiddeld genomen meer vriendelijkheid ontmoet. Door de welvaart zijn we enorm verwend geraakt. Natúúrlijk gaan we twee keer per jaar op vakantie en natúúrlijk kopen we alles wat we leuk vinden. Dat heeft ons niet aardiger gemaakt; we worden steeds veeleisender.”
Bij u thuis draaide alles om het werk van uw vader als huisarts. Vond u dat vervelend?
„Integendeel, ik vond het geweldig. Als kind wist ik al dat ook ik dokter zou worden.”
De praktijk dweilen is toch niet het leukste werk?
„Mijn vader was geweldig betrokken op zijn gezin. Hij besteedde heel veel tijd aan de kinderpartijtjes, zette puzzeltochten uit en ging met ons sporten. Omdat we het programma op school wel erg gemakkelijk vonden, bedacht hij allerlei opdrachten om het leven wat spannender te maken. Ik heb er nooit een probleem van gemaakt dat ik als tegenprestatie af en toe iets moest doen wat ik minder leuk vond. Het heeft me geleerd dat er geen enkele baan is zonder corvee. We zijn altijd geneigd om de job van een ander te idealiseren. Ook de functie die ik nu heb, kent een portie corvee.”
Zoals?
„Formulieren invullen, jaargesprekken voeren, gezeur…”
Was uw vader uw grote voorbeeld?
„Absoluut. Ik ben best trots als ik mensen op de polikliniek krijg die het nog over hem hebben, omdat hij zo gezien was.”
Heeft hij u gestimuleerd om arts te worden?
„Ik denk dat hij het heel leuk vond, maar hij heeft me er nooit toe aangemoedigd. Mijn broer en zus zijn economie gaan studeren, dat vond hij ook prima. Door het verschil in onze carrières stonden mijn vader en ik nooit zo in de vergelijkende modus. Uiteindelijk ben ik net als hij ziekenhuisdirecteur geworden, maar aan het begin van mijn loopbaan was ik vooral wetenschappelijk bezig. Dat neemt niet weg dat we het heel leuk vonden om met elkaar over het werk te praten.”
Wilde u het beter doen hij?
„Als ik heel eerlijk ben, wil ik het beter doen dan iedereen. Dat heb ik van huis uit meegekregen, nog meer van mijn moeder dan van mijn vader. Zeker bij sportwedstrijden. Winnen is belangrijker dan meedoen.”
Dat is ook uw devies als baas van het AMC?
„Nee, in mijn leiderschapsstijl wil ik vooral effectief zijn. Dat bereik je niet door de mentaliteit die in de sport belangrijk is aan een hele organisatie op te leggen. Wel is het altijd mijn ambitie geweest om het AMC tot de medische top van Nederland te laten behoren. Om dat te realiseren, heb ik wat over leiderschap gelezen en er wat onderwijs in gevolgd, maar het meeste leer je in de praktijk. Vooral door af en toe een fout te maken.”
Destijds was u de jongste hoogleraar in de interne geneeskunde ooit. Hoe beleefde u dat?
„In mijn leven komt alles net iets eerder dan ik verwachtte. Ik was een tijdje in het buitenland geweest en had een aanstelling gekregen als onderzoeker bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Er waren op dat moment veel vacatures in Nederland, dus van allerlei kanten werd aan me getrokken. Toen vroegen ze in het AMC: „Als we je als hoogleraar benoemen, ga je dan niet weg?” Zo is het gekomen.”
Uw loopbaan is een aaneenschakeling van successen.
„Een paar jaar geleden had ik een gesprek bij zo’n bureau dat een assessment moest doen. „Je hebt nooit echt pech gehad in je leven”, zeiden ze tegen me. Daardoor konden ze moeilijk bepalen hoe ik daarop zou reageren. „Kan ík er wat aan doen?” was mijn antwoord. „Het is nu eenmaal zo gelopen.” Ik realiseer me dat ik best bevoorrecht ben.”
Heeft het ook schaduwkanten als alles van een leien dakje gaat?
„Natuurlijk, want waarschijnlijk gaat het ook wel een keer in mijn leven mis. Ik heb een interessante filosofie over geluk en pech, vind ik zelf. Als je alle mensen bij elkaar neemt, zijn die twee redelijk met elkaar in balans. Een verschil is dat sommige mensen meteen reageren als er een kans voorbijkomt. Bij anderen klopt het geluk aan, maar ze doen de deur niet open. Dan gaat het voorbij.”
Er zijn ook mensen die van de ene zorg in de andere belanden.
„Mee eens. Wat me dan opvalt, is het verschil in vermogen om ermee om te gaan. Sommige mensen zijn bij kleine tegenslagen al volledig van slag, andere blijven zelfs bij grote tegenslagen positief denken en kunnen die een plek in hun leven geven. Dat zie ik bijvoorbeeld bij mijn broer en schoonzus. Hun drieling is veel te vroeg geboren, een van de kinderen is ernstig gehandicapt. Ik heb grote bewondering voor de wijze waarop ze daarmee omgaan.”
Het laat zien dat zorgen je tot een rijper mens kunnen maken.
„Weet ik, maar ik ga geen onheil over mezelf afroepen om te ervaren hoe nuttig dat is.”
U werkt nog één dag per week als internist. Hoe lastig is het om als geluksvogel om te gaan met ongeneeslijk zieken?
„We leren onze studenten zo dicht mogelijk bij hun patiënten te staan en tegelijk de gewenste professionele en emotionele afstand te bewaren. Anders kun je je werk niet goed doen. Ik heb niet het gevoel dat ik me door mijn succesvolle loopbaan moeilijk kan verplaatsen in de ellende van andere mensen. Ik heb genoeg gezien en probeer echt met hen mee te leven. Tegen studenten zei ik: „Zodra een patiënt over de drempel van je spreekkamer komt, moet je er helemaal voor gaan.” Dat betekent dat je niet gericht bent op de ziekte alleen, maar op die persoon in z’n totaliteit.”
Zijn er situaties die u tot tranen brengen?
„Natuurlijk, vaak op onvoorspelbare momenten. Dat heeft waarschijnlijk te maken met mijn gemoedstoestand op dat moment, al zal ik geen tranen laten zien waar anderen bij zijn. Zeker niet in het bijzijn van patiënten. Ik ben nogal op mezelf en probeer ook mijn emoties te processen.”
U stond afgelopen jaar vrijwillig een nier af aan een onbekende. Als uiting van dankbaarheid voor een rimpelloos bestaan?
„Dat zat er zeker bij. Het heeft ook te maken met de opvoeding die ik heb gekregen. Geef weg wat je kunt missen. In 2012 kwam ik iemand tegen die vrijwillig een nier had gedoneerd. Daar was ik heel erg van onder de indruk. Vanaf dat moment ben ik erover na gaan denken om hetzelfde te doen. Mijn conditie is goed en omdat ik geen gezin heb, is niemand van mij afhankelijk. Door mijn werk weet ik wat het betekent om gedialyseerd te moeten worden en hoe mensen door een donornier een totaal ander leven kunnen krijgen. Het is een zegen als je daaraan mee mag helpen. Dit jaar is het ervan gekomen. Ik heb het geen moment als iets ellendigs ervaren. De operatie verliep probleemloos en ik was heel snel weer de oude.”
Het kan ook totaal anders gaan.
„Dat weet ik, maar ik ben niet zo risicomijdend. Ik kan vanavond ook tijdens de rit op de racefiets naar huis verongelukken, of aangereden worden op de A2.”
Driemaal werd u door collega’s uitgeroepen tot de beste internist van Nederland. Was het een offer om bestuurder te worden?
„Als hoofd van de afdeling interne geneeskunde deed ik veel patiëntenzorg, veel onderwijs, veel research en een beetje organisatie. Dat was de leukste baan die ik ooit heb gehad, maar mijn huidige baan was een logische vervolgstap. Een promotie geeft nieuwe uitdagingen, maar tegelijk laat je altijd wat achter. Ik heb wel de voorwaarde gesteld dat ik één dag per week patiëntenzorg wilde blijven doen en draai ook mee met de diensten. Daarvoor ben ik dokter geworden. Daar komt bij dat ik door mijn specialisme een vrij grote patiëntengroep heb die ik al 25 jaar zie, vaak vanwege zeldzame aangeboren afwijkingen. Het is niet eenvoudig om zulke mensen los te laten.”
Vormt de woensdagse patiëntenzorg het hoogtepunt van uw week?
„Een van de hoogtepunten. De dagen ervoor kijk ik er al naar uit en als ik aan het eind van de dag naar huis fiets, denk ik: Wat was het toch weer leuk om dit te doen. Een bijkomend voordeel is dat je van nabij ziet wat er in je eigen ziekenhuis goed en fout gaat.”
Zou elke bestuurder actief moeten zijn op de werkvloer?
„Ieder doet het op zijn eigen manier. Wel geloof ik heilig in het systeem van de ”professional in the lead”. Het maakt het besturen een stuk eenvoudiger als je echt snapt wat de mensen die het werk verrichten de hele dag doormaken. Wat hen blij maakt en wat hen frustreert. Zelfs als je het werk vroeger hebt gedaan, maar dat als bestuurder niet meer praktiseert, vervreemd je snel van de praktijk.”
Hebt u een persoonlijke coach die u begeleidt?
Lachend: „Toen ik begon met organisatorisch werk heb ik daar wel om gevraagd. Na drie van die sessies had ik er helemaal genoeg van. Het voegde echt níks toe. Wel heb ik een aantal mensen om me heen die me feedback geven. Niet systematisch, maar als er wat is. Dat helpt me enorm. Je hebt mensen nodig die je af en toe een spiegel voorhouden, of een keer ronduit zeggen: „Dat had je beter anders kunnen doen.” Belangrijk is dat je je als bestuurder niet laat adviseren door jaknikkers. Prima als ze me een keer een compliment geven, maar van kritiek leer je in het algemeen meer.”
Bij uw benoeming tot bestuurder wees u een auto met chauffeur en meer van dat soort emolumenten af. Was dat een bewuste keus?
„Ik vond het vanzelfsprekend. Toen ik op deze plek voor de eerste keer vergaderde, werd er na afloop een lunch binnengebracht. Dat vond ik te gek voor woorden. In mijn vorige baan kwam niemand me een lunch brengen als ik visites had gelopen, veel patiënten had gezien en ook nog eens college had gegeven. Die flauwekul hebben we allemaal afgeschaft. De meeste bestuurders plaatsen zich op een voetstuk. In een professionele organisatie hoort dat niet. Waarvoor moet ik een auto met chauffeur krijgen? Daar zou ik me heel ongemakkelijk in voelen. Ik heb een prima fiets, er rijden hier treinen en trams en als het echt niet anders kan, belt mijn secretaresse een taxi.”
Collega’s roemen uw collegialiteit. Wat ziet u zelf als uw meest kenmerkende eigenschap?
„Ik probeer de goede balans te vinden tussen de doelen die ik met de organisatie wil bereiken en de persoonlijke belangen van de mensen binnen die organisatie: van de specialisten tot de man die de gangen dweilt. Daar denk ik veel over na en ik heb de indruk dat het me redelijk lukt om het juiste evenwicht te realiseren. En inderdaad, collegialiteit vind ik heel belangrijk.”
U bent ook autoritair, begreep ik.
„Als er een beslissing moet worden genomen en de meningen zijn verdeeld, dan laat ik iedereen zijn zegje doen, zodat alle argumenten op tafel komen. Maar uiteindelijk moet er wel een knoop worden doorgehakt. Ik heb meer dan eens gewerkt onder bestuurders die dat niet durfden. Niets werkt zo verlammend als dat. Liever zo nu en dan een foute beslissing dan structureel geen beslissing.”
Uw leven bestaat vrijwel geheel uit werken, is dat sociaal geen smal bestaan?
„Dat valt wel mee. Ik maak veel uren, maar die heb ik ook beschikbaar doordat ik met vier uur slaap toe kan. Waarschijnlijk is dat genetisch bepaald, want mijn vader had dat ook en bij mijn broer zie ik hetzelfde. Ik kan heel gemakkelijk zeventig uur in een week maken. Daar moet tegenover staan dat ik in een volgende week een dag niet of nauwelijks met het werk bezig ben. Als die balans over een maand bezien in evenwicht is, ben ik heel gelukkig. Ik heb heel veel plezier in mijn werk, dus het is geen straf voor me. Het genereert juist tevredenheid, soms zelfs ontspanning.”
U gaat als single door het leven, u hebt geen behoefte aan iemand voor wie u echt de eerste bent?
„Een aantal keren heb ik een korte relatie gehad. Om de een of andere reden is het nooit tot een blijvende relatie gekomen. Als je je leven zo lang op deze wijze hebt ingericht, is het moeilijk om je tempo te verleggen. En we hebben het nog niet over mijn slechte eigenschappen gehad, ik ben heel ongeduldig. Daardoor ben ik snel uitgekeken op iets waarover ik eerst heel enthousiast was. Misschien is dat in relaties ook wel zo.”
Mist u een vaste levensgezel?
„De meeste dagen niet. Wel had ik graag kinderen willen hebben. Van hen kan ik erg genieten. Ik ben gelukkig met het feit dat mijn broer drie kinderen heeft en mijn zus twee. Voor hen ben ik een soort suikeroom. Regelmatig probeer ik wat tijd aan hen te besteden. Zelfs kinderen van wildvreemden vind ik vaak leuk.”
Wat ziet u als de essentie van het leven?
„Poeh, moeilijke vraag… Het gaat er denk ik om dat je door je leven iets bijdraagt. Dat kan op heel verschillende manieren. Je hoeft niet meteen aan iets groots te denken. Natuurlijk vind ik het leuk als een wetenschappelijk artikel van mijn hand in een toonaangevend tijdschrift wordt gepubliceerd, maar van een dankbare reactie van een patiënt of een bedankbriefje van een student word ik nog blijer.”
Denkt u weleens na over wat er na dit leven komt?
„Daar denk ik wel over na, maar ik kom er niet uit. Je kunt er met religieuze ogen naar kijken, in bijna sprookjesachtige beelden. Ik denk dat dat een manier is om met verlies van geliefden om te gaan. Kijk ik met een natuurwetenschappelijke blik, dan kan ik me er niets bij voorstellen. Het is een mysterie. Gelukkig kan ik goed met mysteries omgaan. Ik hoef niet alles te weten.”
Nog even en u zit in Londen. U hebt er nooit over gedacht om iets in het Beloofde Land te gaan doen?
„Nee, dat heeft me nooit zo aangetrokken. Ik ben vooral als Nederlands jongetje opgegroeid. Dat vonden mijn ouders belangrijk. Het algemeen wereldburgerschap kwam bij hen voor het religieus burgerschap.”
Ze leefden wel in het uitzien naar de Messias?
„Ja, maar dan komen we bij dezelfde discussie als net over een hiernamaals. De Messias past in het gedachtegoed waarmee ik ben opgevoed. Denk je er in wereldse termen over, dan sta je meteen voor de vraag: hoe moet dat?”
Dat werd ook gezegd over de terugkeer van de Joden naar Israël.
„Dat is zo. Als mensen zijn we beperkt van geest. Dat maakt me tegelijk voorzichtig. Wij denken bij de Messias aan iemand in een menselijke gedaante, omdat we heel erg op onszelf georiënteerd zijn. Misschien heeft Hij wel een dimensie die ons onbekend is. Het is veel leuker om er op die manier over na te denken.”
U hebt nooit overwogen dat de Messias wellicht al gekomen is?
„Dat kan ook. Je hoort op de radio soms zo’n aardig liedje: ”What if God was one of us?” Het zou zomaar kunnen.”
Dat is in essentie de overtuiging van het christendom.
„Ja, maar dat is me een stap te ver. Aan het Oude Testament heb ik genoeg. Ik vind het leuk om daar zo nu en dan in te lezen, al was het alleen maar vanwege de wijze lessen.”
Levensloop Marcel Levi
Marcel Levi (1964) groeit op in Amsterdam, waar zijn vader huisarts en later directeur van het Amstelland Ziekenhuis is. Na de studie medicijnen specialiseert hij zich in het AMC in Amsterdam in de interne geneeskunde. Op 26-jarige leeftijd promoveert hij cum laude op het mechanisme van bloedstolling. In 2000 wordt hij benoemd als hoogleraar, het jaar daarop tot hoofd van de afdeling interne geneeskunde van het AMC. Sinds 2010 is hij bestuurder. Met ingang van 1 januari gaat hij leidinggeven aan de prestigieuze University College London Hospitals, een cluster van vijf academische ziekenhuizen in Londen. Marcel Levi is ongehuwd.