Ds. P. Molenaar: Betreurenswaardig dat er nauwelijks geestelijke brieven meer geschreven worden
Mientje Vrijdag, Hendrikus Roelofsen, Hendrik van Schothorst, Ali Ipema. Ze spreken nog steeds, hoewel ze al lang niet meer leven, in hun geestelijke brieven, over tijden van licht en duisternis, hoogten en diepten in het leven des geloofs.
Bij ds. P. Molenaar, hervormd emeritus predikant van de Protestantse Kerk in Nederland, liggen ze op tafel, gebundelde en uitgegeven brieven en met de hand geschreven brieven op velletjes uit een schrijfblok. „Gasten en vreemdelingen”, zoals ze zichzelf wel noemden, schreven elkaar, de ene keer over de „goedertierenheden Gods”, de andere keer over redenen waarom God hun tegenheden zond, en wat hun allemaal misschien nog te duchten stond.
Ds. Molenaar (Lunteren) betreurt het dat er nauwelijks geestelijke brieven meer geschreven worden. „In brieven leer je iemand kennen. Daarin zie je wat er in het hart leeft. Lees de brieven van Calvijn en van Luther, van Rutherford en Huntington. Je leest erin wie ze vanbinnen waren. Geestelijke brieven beogen de eer van God en het heil van de naaste.”
Snel tijdperk
In de huidige tijd zijn de contacten vluchtig geworden. „Eerst kwam de telefonie, waardoor de mensen elkaar eerder opbelden dan een brief schreven. We werden mobieler, dus we konden elkaar ook wel opzoeken. Nu hebben we de sociale media. Het zou dus heel gemakkelijk moeten zijn om elkaar een geestelijke brief of mail te sturen, toch gebeurt dat weinig.”
Dat komt zo: we leven in een snel tijdperk, zegt de predikant uit Lunteren. „Mensen schijnen steeds minder tijd te hebben en e-mail is, zo leert de ervaring, niet echt het geëigende middel om de ander deelgenoot te maken van de gangen van Gods Kerk. We moeten niet doen alsof het leven vroeger zo veel beter was, maar wel lag het levenstempo een stuk lager. Mensen namen gerust de tijd om over geestelijke dingen na te denken en aan vrienden en vriendinnen een brief te schrijven over de wonderlijke leiding van de Heere in hun leven, over hoe Hij Zijn kinderen leidt, over het geestelijk leven, en over goede en kwade dagen in het geloof.”
Vrome mens
Geestelijke brieven hadden soms ook een minder mooie kant, weet ds. Molenaar. „Er was, net als in het gezelschapsleven, altijd het gevaar dat de vrome mens in het middelpunt stond. Brieven mogen natuurlijk ook niet boven de Bijbel komen te staan. Dan kun je maar beter de pen neerleggen. En in dogmatisch opzicht werden er nog weleens brokken gemaakt. Maar de brieven die ik ken, gaan meer over de grootheid van God in Christus dan over vrome zielsgestalten die voor Hem niet kunnen bestaan.”
Van zijn grootvader, Piet Molenaar uit Moerkapelle, heeft ds. Molenaar nog een paar brieven in zijn bezit. „Herman Natzijl, destijds uitgever bij Den Hertog, heeft nog enkele brieven van mijn grootvader ontcijferd –want hij schreef slordig– en een ervan opgenomen in deel 1 van ”Predikanten en oefenaars”. Een briefje uit 1875 begon zo: „De Heere is goed, ja, Zijn goedheid is niet uit te spreken, dat gevoelde ik, geliefde vriend en vriendin. Ja, ik was zo aangedaan van de liefde die ik gevoelde in de Heere toen ik uw brief las, dat ik van blijdschap in het verborgen ging.”
Dezelfde kruispunten
Kinderen des Heeren schreven elkaar vaak op belangrijke momenten in hun geestelijk leven, zegt ds. Molenaar. „De wegen van Gods kinderen kunnen verschillend zijn, maar de kruispunten zijn gelijk. En op die kruispunten pakten ze vaak de pen, want dan vonden ze herkenning bij elkaar. In zulke brieven kun je lezen dat genade gunnend maakt. Die mensen gunden elkaar de zaligheid.”
Op zulke kruispunten werden uiteenlopende zaken beleefd. „Het was natuurlijk niet altijd geestelijke rijkdom die beschreven kon worden. Het was niet altijd: „Hoort wat mij God deed ondervinden, wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.” Vaak schreven ze elkaar over hun gemis, over hun zoeken en klagen, over hun vragen of de Heere nog weer eens over mocht komen. Soms bemoedigden ze elkaar, soms vermaanden ze elkaar. Het kon kennelijk allemaal wel lijden, ook over de kerkmuren heen.”
Wat ds. Molenaar ook opvalt in geestelijke brieven: „Die mensen waren kennelijk echt in staat om uit te spreken hoe de dingen vanbinnen lagen. Dat geestelijk inzicht was er. We zijn niet alleen die geestelijke brieven kwijtgeraakt, maar ook dit geestelijk inzicht, vrees ik. We zijn zulke oppervlakkige mensen geworden. Hoe komt het dat we de meditaties van Bernhard van Clairvaux en van Thomas a Kempis nog steeds kennen? Omdat ze persoonlijk waren en bevindelijk van inhoud.”
Zelf schrijft ds. Molenaar bijvoorbeeld meestal een brief als antwoord op een ontvangen rouwkaart. „Als ik een rouwkaart krijg uit gemeenten die ik mocht dienen, schrijf ik een brief terug. Dat is veel persoonlijker dan gauw een voorbedrukt kaartje terugsturen. In een brief kun je nog eens wijzen op de ernst van het leven en op dingen die noodzakelijk gekend moeten worden voor de eeuwigheid.”
Sterfregister
Ds. M. van der Sluys, emeritus predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerken, kent ook de gewoonte van het schrijven van geestelijke brieven. Een brief was, in de tijd dat er nog geen sprake was van de huidige communicatiemogelijkheden, bij uitstek het middel om verre vrienden mee te delen wat God geleerd had, zegt hij. „In onze jachtige tijd is er helaas niet altijd de gelegenheid om anderen op te zoeken en te vertellen wat ons bezighoudt. Veel is er verloren gegaan. Maar soms vind je onverwacht een prachtige opmerking. Zo kwam ik eens in een archief in een sterfregister met overlijdensdata een prachtige aantekening tegen. Bij één persoon stond aangetekend: „Afgereisd naar het land waar het nooit meer duister is.” Dat spreekt van het licht van Gods genade.”
De meeste brieven die ds. Van der Sluys zelf ontving, gingen niet over de hoogten in het geestelijk leven, maar over de diepten. „Er zijn veel geestelijke vragen waarmee mensen tobben. Er worden brieven geschreven naar aanleiding van de prediking en over de geestelijke vragen rondom bekering en geloof. Maar ook over praktische vragen rond gezinsvorming en inenting. Of een vraag als deze: „Dominee, waarom heb ik van de Heere een kindje met een beperking ontvangen? Ik had toch voor de geboorte te geloven gekregen dat het de Heere mocht gaan dienen?”
Dat het schrijven van brieven verdwenen is, of aan het verdwijnen is, wil niet zeggen dat er geen geestelijke vragen meer leven, zegt ds. Van der Sluys. „Er worden nog steeds geestelijke vragen gesteld, al zal dat vanwege de digitalisering niet altijd meer via een met de hand geschreven brief gebeuren. Onlangs had ik een inleiding gehouden over het heilig avondmaal. Via e-mail kreeg ik een paar wezenlijke vragen. De meeste brieven heb ik ontvangen van mensen die een teer gebedsleven kennen.”
Brieven van een weduwe
Ds. M. van der Sluys is vorige maand verhuisd van Ameide naar Werkendam. De meeste correspondentie is opgeruimd, met uitzondering van de geestelijke brieven van een weduwe. „Ze voelde zich vaak eenzaam en verlaten. Om moeilijke dagen door te komen, had ik haar geadviseerd om te gaan schrijven over Wie de Heere voor haar was in al Zijn heerlijke deugden. Ze kon nauwelijks schrijven, maar wel spreken over de Heere. Met de meisjes die haar verzorgden, sprak ze over de Heere. Via hen kwam ze met korte briefjes en ansichtkaarten in contact met hun vaders. De een was ouderling, een ander predikant, een derde gynaecoloog. Door haar brieven kreeg ze bezoek of een briefje terug met nader geestelijke onderwijs. Geestelijke brieven beginnen blijkbaar vaak met het gemis in een mens, maar mogen eindigen met Wie God in Christus is voor een ellendig en arm volk.”
Brief van een catechisant
De tijd van het brieven schrijven is grotendeels voorbij. Toch kent ds. P. Molenaar wel predikanten die belijdeniscatechisanten vragen hun een brief te schrijven over de reden dat ze geloofsbelijdenis wilden doen. „Catechisanten moeten ervoor gaan zitten om op te schrijven hoe ze over de dingen van Gods Koninkrijk denken, hoe ze zelf in het leven staan, hoe ze over hun jawoord denken. Dat vind ik wel een mooie manier om met elkaar in gesprek te komen.”
Ds. J. J. Tanis, predikant van de gereformeerde gemeente te Boskoop, kent ook mensen die elkaar geestelijke brieven schreven. „Die brieven van Gods kinderen in het verleden vervullen me met heimwee wanneer ik eraan denk. Het waren vaak diep doorleefde getuigenissen over de zielservaringen in de ontmoeting met God. Daarin kwamen ze tevens openbaar, zoals Paulus zegt, als „brieven van Christus door onze dienst bereid” (2 Kor. 3:3). Ik heb die brieven zorgvuldig bewaard en ze waren menigmaal tot onderwijs en bemoediging. Gelukkig mag ik zeggen dat ze ook in deze tijd nog wel worden geschreven.
Bij het begin van elk catechisatieseizoen vraag ik de belijdeniscatechisanten altijd om in een brief op A4-formaat te verwoorden waarom ze belijdenis willen doen. Ook dat zorgt nog weleens voor een brief die de moeite van het bewaren waard is. Uit zo’n brief blijkt de motivatie waarom er het verlangen is om openbare geloofsbelijdenis te doen. Ook zegt het iets over de catechisant en over zijn of haar staan in het leven, over de vragen van het hart en de worsteling om de zekerheid in het geloof. Soms raken me de tere ontboezemingen van hart en ziel. Het is ook een goede leidraad voor de gesprekken met de catechisanten en de band die erdoor ontstaat.”
„Nu Floor, ik moet weg”
„Met blijdschap uw brief ontvangen en de inhoud gelezen en overdacht uw gangen.” Zo begon Bart Roest in 1925 een briefje aan Floor de Kruyf uit Werkhoven. Roest schreef over de Heere, Die „niet altijd een dorre woestijn was”, dat de dominee „zo lief” gepreekt had over Boaz en Ruth, dat dat wel koren op de molen van zijn hart was. Evengoed moest Roest klagen over „het gemis van mijn aandeel aan dien allerzoetste Heere Jezus, Die ik mis als Borg voor mijn schuld. (…) O, wat zal het zijn om een thuiskomen te verkrijgen.”
Roest besloot met: „Nu Floor, ik moet weg, de groeten van de vrouw en mij, uw vriend Bart.”
„Bidden en krijten is mij lief”
„O, indien ik vleugelen had, dan had ik naar u toegevlogen”, schreef Piet Molenaar in 1875 aan een bevriend echtpaar. „Bidden en krijten is mij lief en die zaligheid die ik in de dienst des Heere gevoelde is niet te beschrijven. Nu is het niet uit te drukken hoe zalig ik het voor mijn gemoed had.”
Molenaar schrijft dat hij alles wat hij bezat, bezat als niet-bezittende, dat de Heere niet alle dagen een land van uiterste duisternis was. En over de liefde in zijn hart schreef hij: „O, die is groot om met u over de Heere en Zijn zalige dienst te spreken. Ik moet eindigen, want ik kan toch niet schrijven wat ik gevoel.”
„Weleens blij nood op nood te hebben”
„Gij vraagt mij hoe ik het ermee maak”, schreef Ali Ipema uit Den Haag in 1937 aan een vriendin in Sliedrecht. Het antwoord was: „Slecht, zeer slecht. Maar ik ervaar in alle weg en werk dat de Heere getrouw is. En bij ogenblikken mag ik zo veel in Hem hebben dat ik weleens, al is het in de beleving niet aangenaam, blij ben op alles de dood te mogen schrijven, opdat Hij het een en al mag wezen.”
Ali Ipema klaagt wel over krampen in het hoofd, over een nieuw hoortoestel van 236 gulden, dat ze in zwakheid en pijn haar brood moet verdienen, maar „ik ben weleens blij nood op nood te hebben. O, je krijgt de Heere lief in al Zijn wegen. Jammer dat ik geen dagje uit kan, dan kwam ik bij u.”
„Zeer dierbaar avondmaal mogen houden”
Kort na nieuwjaarsdag 1937 schreef Mientje Vrijdag uit Rijssen een briefje aan oefenaar Hendrik van Schothorst. Het begon zo: „De goedgunstigheden van Hem, Die in het braambos woont, worde u samen rijkelijk vermenigvuldigd in dit nieuw begonnen jaar, dat is de hartewens onzer ziel.”
Mientje Vrijdag schreef bezorgd te zijn over Rijssen en Nederland: „O geliefden, ons hart beeft als we de drukte en het gezang op straat horen. Wat zal ons arm vaderland en volk boven het hoofd hangen; de hemel ziet pikzwart van de heilige en rechtvaardige oordelen Gods.”
Maar ze schreef ook: „Ook hier zeer dierbaar avondmaal mogen houden met ds. Fraanje en het lieve volk, maar de Meester diende en dat was het grootste en waar Hij de Gastheer is daar riekt de mirre en aloë en daar woont de liefde Gods in de harten en krijgt God Drie-enig de eer.”