Stadhouder Willem III liet miljoen stenen bakken
Onder het rode puin in het park Berg en Bos in Apeldoorn bevinden zich de restanten van een immens grote veldoven. Dat blijkt uit onderzoek van de gemeentearcheoloog, M. Wispelwey.
In 1685 besluit stadhouder-koning Willem III een jachtslot te bouwen. De Veluwe herbergt voldoende wild om grote jachtpartijen te houden en zo de gasten te vermaken. Daarnaast leent de locatie zich prima om een tuin aan te leggen met diverse fonteinen en watervallen. Met de ligging aan de voet van het Veluwemassief is de stadhouder-koning bovendien verzekerd van een grote hoeveelheid water.
Om het paleis te kunnen bouwen zijn ruim 1 miljoen stenen nodig. In die tijd is het gebruikelijk om bij dergelijke grote hoeveelheden de stenen te bakken bij de plaats waar ze gebruikt worden. Of de beschikbaarheid van grondstoffen een reden is geweest om het paleis op deze locatie -midden op de heidevelden en uitgestrekte zandvlaktes- te bouwen, is onbekend.
Tijdens graafwerkzaamheden op een bospad in het park achter paleis Het Loo in december stuit boswachter H. Bonekamp op rood puin. Dit is door de jaren heen al meer gebeurd; het pad heet in de volksmond dan ook het Rode Pad.
In samenwerking met gemeentearcheoloog Wispelwey en amateur-archeologen uit Apeldoorn is in de afgelopen maanden op meerdere plaatsen in de omgeving gezocht. Uit dit onderzoek blijkt dat er wel acht veldovens zijn geweest. De grootste ligt echter bij het Rode Pad. Deze heeft een oppervlakte van 19,5 bij 7,5 meter.
In de oven legden de stenenmakers de ongebakken bakstenen in rijen op een verhoging, de zogenaamde stapelgang. Tussen de stapelgangen stookten zij vuur in de stookgang. Duidelijk is te zien dat de bodem van de stookgang, twee stenen breed, zwart is uitgeslagen van het roet. Naast de stookgang is de drie stenen brede stapelgang te zien. Daarnaast ligt weer de volgende stookgang.
Een veldoven heeft vier dikke muren, die de oveninhoud goed van de lucht afsluiten. Het grondplan is meestal rechthoekig. De lange zijden zijn voorzien van openingen die aansluiten op de stookgangen om het vuur te voeden. De korte zijden blijven open om de oven te kunnen vullen en leeg te halen. Tijdens het stoken zijn deze openingen gesloten.
Om de stenen te kunnen bakken, is leem nodig. Dit is waarschijnlijk gehaald uit de nog aanwezige leemkuilen vlak bij de veldoven. Bekend is dat stadhouder Willem III hele regimenten militairen inzette om het leem te scheppen en naar de oven te vervoeren. Om het bruikbaar te maken moest het daar worden vermalen met steentjes en organische resten zoals schelpen en dunne takjes. Niet alleen Willem III beheerste dit proces, vertelt Wispelwey, ook de boeren in de omtrek hadden vaak hun eigen veldovens om de stenen voor hun hofstedes en schuren te maken.
Het bakproces neemt meerdere weken in beslag. Bij een oveninhoud van ongeveer 50.000 stenen duurt het ongeveer drie à vier weken voor het stapelen, stoken, afkoelen en leeghalen voltooid is. Op deze manier kunnen zo’n 300.000 stenen per jaar worden gemaakt. Bij te vochtig weer haalt men dat niet. Uiteindelijk doet Willem III vijftien jaar over de bouw van zijn „koninglyk jagtvertrek.”
Hoewel maar een klein deel van de oven is blootgelegd en de rest niet is opgegraven, kan Wispelwey met de grondboor aantonen dat de oven waarschijnlijk vijftien stapelgangen had. Het geheel is nu nog te herkennen als een verhoging in het bos -een zogenaamd loo- van ongeveer een halve meter.