Overheid kan meer doen bij opvolgingen boerenbedrijf
Generaties lang was het vanzelfsprekend: de oudste zoon uit een boerengeslacht volgde vader op. Als er meerdere jongens in het gezin waren, hadden zij het nakijken. Trouwen met een rijke boerendochter was dan het hoogst haalbare. En anders kon je altijd nog gaan studeren.
Inmiddels is dat totaal anders. De bijna dwangmatige opvolging is voorbij. Ook boerenzonen willen en mogen tegenwoordig zelf de keus maken of ze de familietraditie zullen voortzetten. Wie niet wil, wordt door niemand iets kwalijk genomen.
Alhoewel, pijnlijk blijft het voor veel boeren wel. Wie boer is in hart en nieren, weet zich aan de (voorvaderlijke) grond gebonden; kent de sterktes en zwaktes van zijn veestapel en kan vaak moeilijk begrijpen dat de jongere generatie zo gemakkelijk afscheid neemt van het familiaire erfgoed. Wie begeert immers niet dicht bij de natuur te leven. En dat doet een boer, toch…?
Op die romantiek valt tegenwoordig wel het nodige af te dingen. Wie vandaag de dag als boer een bedrijf wil runnen, is vaak meer een manager achter het bureau dan een melker onder de koeien. De moderne bedrijfsvoering vraagt niet alleen vakinhoudelijke kennis van veld en dier, maar vooral ook dat men ingevoerd is in regelgeving en procedures. Dat is een factor waarop jongeren met een boerenhart afknappen.
Dat probleem knelt vooral bij boeren met kleinere bedrijven. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de meeste daarvan met een bedrijfshoofd boven de 55 jaar geen opvolger hebben. Bij de (middel)grote is de situatie nog iets gunstiger. De geringe belangstelling om met name een kleiner boerenbedrijf over te nemen, zal er de komende tien jaar toe leiden dat 15.000 boerderijen verdwijnen.
Behalve dat dit voor de betrokken families een pijnlijk gebeuren is, heeft dit ook voor de economie en de plattelandscultuur gevolgen. Economisch gezien is de totale agrarische sector (dat is meer dan de landbouw en veeteelt) nog altijd goed voor ruim 80 miljard van ons nationale inkomen. Wanneer de boerenstand decimeert, zal dit aandeel verminderen. Het kan niet anders of onze economie zal dat voelen, want de bestaande megaboerderijen kunnen die terugval niet volledig opvangen.
Landschappelijk gezien is het verdwijnen van boerenbedrijven ook ingrijpend. Wanneer de koeienstallen plaatsmaken voor vakantieappartementen en caravans of tenten komen te staan waar nu koeien grazen, gaat een kenmerkend aspect van het Nederlandse landschap verloren.
In het verleden bemoeide de overheid zich nadrukkelijker met het boerenbedrijf dan nu. Allerlei –vooral beperkende– regels hebben het de landbouwers en veehouders niet gemakkelijk gemaakt. Daar komt de overheid nu van terug. Maar zou ze toch niet iets meer moeten doen? Niet alleen door (overbodige) regels en administratieve rompslomp in te perken, maar ook door stimuleringsmaatregelen te nemen waardoor het weer aantrekkelijker wordt boer te worden? Daarmee is niet alles opgelost, maar wel een barrière weggenomen.