Oecumene aan Indisch front was tijdelijk en beperkt
Gereformeerde militairen die van 1945 tot 1949 in Nederlands-Indië dienden, vonden dat ze te weinig geestelijke bijstand kregen. Ze bezochten oecumenische kerkdiensten met hervormde predikanten, en daar maakte het thuisfront zich zorgen over.
De geestelijke verzorging van de protestanten liet te wensen over, constateren twee Leidse historici, Christiaan Harinck en Bart Luttikhuis. Zij onderzochten brieven en dagboeken van militairen en ontdekten dat er veel werd geklaagd over het tekort aan gereformeerde legerpredikanten.
„Het onderzoek vloeit voor uit een collegereeks die we al twee jaar geven aan masterstudenten geschiedenis in Leiden”, zegt Luttikhuis. „Zij hebben in regionale archieven gezocht naar dagboeken en brieven. Veel studenten kwamen terug met briefwisselingen tussen gereformeerde Indiëgangers en hun predikant of het deputaatschap voor de geestelijke verzorging.”
Harinck: „Het deputaatschap was zeer actief. De deputaten stuurden preken en nieuwsbrieven naar „de jongens in Indië”, die daarmee heel blij waren. Dat blijkt wel uit de brieven die we vonden. Vaak beginnen ze met een dankwoord voor de toegezonden lectuur en eindigen ze met het verzoek om preken en andere stichtelijke lectuur.
In de archieven van enkele kerkelijke gemeenten vonden we correspondentie van de predikant of kerkenraad met Indiëgangers.”
Waarom hadden ze zo’n behoefte aan predikanten en waarom waren er zo weinig?
Harinck: „Gereformeerde soldaten waren het gewend ’s zondags tweemaal naar de kerk te gaan en wilden dat ook in Indië kunnen doen. Dominees die naar Indië gingen, deden dat uit vrije wil. Kennelijk waren er niet genoeg vrijwilligers of schoot de werving tekort.
Meestal werden ze voor één à anderhalf jaar aangesteld. In totaal zijn er 150 veldpredikers geweest: 64 gereformeerden, 73 hervormden, 4 vrijgemaakt-gereformeerden en 9 van andere gezindten. Dat er betrekkelijk veel gereformeerde veldpredikers waren, ligt aan de organisatiedrang van deze kerk. Bovendien vonden bijna alle gereformeerden dat het gezag in Indië hersteld moest worden. Bij de hervormden was dat niet zo.”
Luttikhuis: „Vaak was er niet meer dan één veldprediker voor drie of vier bataljons, enkele duizenden soldaten dus, die over een groot gebied verspreid waren. Op en neer reizen tussen de verschillende kampementen was moeilijk, want er waren te weinig jeeps.
Tegenwoordig heeft het leger psychologen in dienst voor de geestelijke gezondheidszorg onder de soldaten. Die waren er toen niet of nauwelijks. Het was de taak van de veldpredikers om zielzorg te verlenen. Soldaten die zich eenzaam of somber voelden, vonden bij hen een luisterend oor. Als bijvoorbeeld hun vriendin in Nederland het had uitgemaakt, konden ze met hun verdriet bij de veldprediker terecht.”
In de geestelijke nood van de gereformeerde soldaten werd dus onvoldoende voorzien?
Harinck: „Ja. Omdat er zo weinig veldpredikers waren, gingen gereformeerde soldaten soms naar bijeenkomsten die door een hervormde legerpredikant werden geleid. Omgekeerd luisterden hervormde soldaten soms naar een gereformeerde veldprediker. Zo ontstond er een protestantse oecumene, met gezamenlijke diensten, avondsluitingen en avondmaalsvieringen.
Protestantse veldpredikers hadden opdracht van de legerleiding naar alle protestantse militairen om te zien, niet alleen die van hun eigen kerk. Deze oecumene was door de nood gedreven. Het gereformeerde deputaatschap had er bedenkingen bij. Het spoorde de kerkelijke gemeenten in Nederland aan contact te onderhouden met de leden overzee, de soldaten in Indië. Ze moesten het kerkblaadje opsturen of brieven schrijven, zodat de soldaten betrokken bleven bij het kerkelijk leven thuis.”
Luttikhuis: „Het thuisfront maakte zich wel zorgen over de jongens in Indië, vooral over hun zedelijk gedrag: Hebben ze geen seks met Indonesische meisjes? Gaan ze niet te veel naar de bioscoop? Maar er waren ook zorgen over het geloof van de soldaten. Gingen ze nog wel naar de kerk en raakten ze niet van God los?
Veel gereformeerde en hervormde soldaten zagen de oecumene als een goed middel om hun geloof te beleven en te behouden. Een militair schreef aan zijn kerkenraad in Nederland: „Blank en bruin, hervormd, gereformeerd, en wat dies meer zij, allen zaten we aan één tafel in het besef kinderen van één Vader te zijn.” In Nederland keerden de soldaten naar hun eigen kerk terug. De oecumene was mooi geweest, maar nu waren er andere zaken die aandacht vroegen: wennen aan het burgerleven, het vinden van werk, de relatie met je verloofde.”
Namen de kleinere gereformeerde kerkgenootschappen ook aan de protestantse oecumene deel?
Luttikhuis: „Twee kerken, de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, deden niet mee. De vrijgemaakten wilden niet dat vrijgemaakte militairen geestelijke zorg ontvingen van niet-vrijgemaakte veldpredikers, en dat vrijgemaakte veldpredikers niet-vrijgemaakte militairen bijstonden. Daarom stuurden de vrijgemaakten twee eigen predikanten naar Indië.
Gewoonlijk maakten de veldpredikers deel uit van het militaire apparaat en droegen ze een officiersrang. Deze twee vrijgemaakte predikanten gingen als burger naar Indië om daar de vrijgemaakte militairen te spreken.
Ze werden tegengewerkt door het leger. Ze kregen geen jeep om de soldaten te bezoeken en geen pas om te reizen, omdat ze de eenheid in het leger zouden ondermijnen. Het werd een fiasco.”
Eigen initiatief
Harinck: „In weerwil van de synode besloten enkele vrijgemaakte gemeenten op eigen initiatief vier predikanten naar Indië te sturen, die wel gewoon officieel veldpredikant werden. Met de beide burgerdominees erbij werkten er dus zes vrijgemaakte predikanten in Indië.”
Was het voor gereformeerde soldaten moeilijk zich aan de gereformeerde zede te houden? Maakten ze zich bijvoorbeeld schuldig aan hoerenlopen of extreem geweld?
Harinck: „In enkele brieven van veldpredikers las ik dat ze zich zorgen maakten over de verleidingen in Indonesië. We moeten bidden dat de jongens op het goede pad blijven, schreven ze.
Heel expliciet zijn ze niet. Ze zeggen niet wat de verleidingen zijn. Maar ze zagen het als een belangrijke taak de jongens weg te houden van de verleidingen in Indië, zoals de seksuele omgang met Indische vrouwen. Een soldaat excuseerde zich in een brief voor zijn bezoek aan de bioscoop: hij verveelde zich zo, maar, schreef hij, „er zijn natuurlijk veel slechtere dingen om je tijd mee door te brengen.” Oftewel: de bioscoop is niet zo erg als het bordeel.”
Luttikhuis: „Over extreem geweld kom je alleen indirect iets tegen. Als iemand schrijft: „Hoe kan God dit toelaten?”, kun je vermoeden dat hij daarmee doelt op extreem geweld. Zeker weten doe je het niet. Dat is niet zo vreemd, want soldaten mochten niet schrijven over militaire acties.”