Deze zeven groepen lopen extra kans op een slecht pensioen
Een op de drie Nederlanders ontvangt bij het bereiken van de AOW-leeftijd minder pensioen dan beoogd. Het merendeel ziet dit niet aankomen.
Tijdens de donderdag afgesloten Pensioendriedaagse richtte het platform Wijzer in Geldzaken zich op de belangrijkste risicogroepen. Een overzicht.
Zelfstandigen: het goede nieuws is dat 47 procent van de zelfstandigen maatregelen neemt voor een extra pensioen, ten opzichte van 4 procent van de overige beroepsbevolking. Maar ruim de helft doet dit dus niet. Dat kan komen doordat deze groep het gemis van een pensioenregeling via de werkgever kan opvangen met spaargeld of vermogen dat in de eigen woning zit. Maar uit een rapport van de Autoriteit Financiële Markten blijkt dat lang niet altijd het geval. Dan rest straks slechts de AOW.
Tijdelijke contractanten/flexwerkers: gaten in dienstverbanden betekenen ook automatisch gaten in de pensioenopbouw. Daar komt bij dat arbeiders die ergens maar voor korte tijd werken via de betreffende werkgever slechts een klein pensioen opbouwen. Pensioenfondsen mogen dit afkopen. Voor de betreffende medewerker betekent dat een leuk extraatje voor nu, maar daar is de pensioenopbouw natuurlijk niet voor bedoeld. Wordt de pensioenopbouw niet afgekocht en wisselt de werknemer vaak van baan, dan zit hij met een versnipperd pensioen. Dit is verdeeld over vele fondsen, die allemaal hun vaste kosten in rekening brengen. Dat gaat ten koste van de uiteindelijke uitkering.
Arbeidsongeschikten: van hen kampt 52 procent met een pensioentekort. Rekenen we spaargeld en vermogen uit de eigen woning mee, dan is dit nog altijd 38 procent. Een belangrijke oorzaak is dat (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten recht hebben op een WIA-uitkering. Deze voorziet echter niet in een pensioenopbouw. Daar staat tegenover dat de oorspronkelijke pensioenopbouw vaak wel doorgaat, zonder dat de arbeidsongeschikte daarvoor hoeft te betalen. Dat gaat op basis van het laatst verdiende salaris en zal dus nooit meer stijgen.
Huishoudens met een huis onder water: een groeiende groep mensen wil het vermogen uit de eigen woning gebruiken als pensioenvoorziening. De gemiddelde levensverwachting na het 67e jaar is voor mannen 19 jaar, voor vrouwen 22 jaar. Mensen met een zogenoemd positief woonvermogen kunnen gemiddeld 21 jaar vooruit als ze dat omzetten in een pensioenvoorziening. Dan blijft er hooguit een zeer beperkt tekort over. Staat het huis echter onder water (de hypotheekschuld is dan groter dan de waarde van de woning), dan gaat deze vlieger niet op.
Gescheiden mensen: ruim de helft van de mensen houdt geen rekening met de impact van een scheiding op het pensioen. De Wet pensioenverevening schrijft voor dat een ex recht heeft op de helft van het werknemerspensioen. Daartoe behoren ook eventuele lijfrentes en andere verzekeringsproducten. Alleen wanneer ze samen in een echtscheidingsconvenant andere afspraken maken, kunnen betrokkenen hiervan afwijken. Hetzelfde geldt wanneer ze in de huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden iets anders overeen zijn gekomen.
Lagere inkomens: mensen met lagere inkomens zijn minder betrokken bij de opbouw van hun pensioen dan hogere inkomens. Dat betekent dat ze minder inzicht hebben en daardoor ook geen maatregelen nemen als dat nodig is. Zeker bij de lagere inkomens is een tekort bovendien algauw substantieel. Wie weinig te besteden heeft, kan een maandelijks tekort van 200 euro moeilijker opvangen dan iemand voor wie dat relatief maar een klein deel is van het pensioen.
35- tot 40-jarigen: in 2008 dacht een op de drie Nederlanders tussen de 25 en de 34 jaar nooit na over het pensioen. Zes jaar later was dat meer dan de helft. Opvallend, omdat in 2008 het Uniform Pensioenoverzicht werd ingevoerd en in 2011 het Pensioenregister van start ging, waardoor iedereen zijn eigen pensioenaanspraken kan inzien. Dat betekent dat de meeste mensen tussen hun 35e en 40e nog geen idee hebben hoe hun pensioenopbouw eruitziet. De tijd begint wel te dringen om tijdig maatregelen te nemen.