Luther: Leer de Romeinenbrief uit het hoofd, woord voor woord
14 november 1517. Het is nu twee weken geleden dat prof. dr. Maarten Luther zijn 95 stellingen tegen de aflaat op de deur van de Wittenberger Slotkerk liet aanbrengen. Ze brachten een ongekende schokgolf teweeg – in Duitsland en daarbuiten. Hoog tijd voor een interview.
Het gesprek heeft plaats in Luthers werkvertrek in het Zwarte Klooster in Wittenberg, waar hij ook woont. Het convent van de augustijner heremieten is vijftien jaar geleden gesticht door Johannes von Staupitz, gelijktijdig met de universiteit van Wittenberg. Von Staupitz was van 1502 tot 1512 hoogleraar ”lectura in biblia” aan deze universiteit; in dat jaar volgde dr. Luther –toen nog maar 29– hem op. Ook in het klooster zelf vervult Luther een hoge functie: hij is subprior, de op een na hoogste overste. Hij preekt hier ook, evenals in de Stadskerk.
Hoge functies ten spijt, tot voor kort hadden niet zo heel veel mensen van de hoogleraar in de theologie uit het kleine Wittenberg gehoord. Daar kwam na 31 oktober verandering in.
Had u verwacht dat uw stellingen zó veel opzien zouden baren?
Dr. Luther, gekleed in zwart habijt: „Beslist niet. Ik had ze niet voor niets in het Latijn opgesteld. De stellingen waren bedoeld om een academisch dispuut rond aflaat en boete op gang te brengen. Daarnaast heb ik ze naar bisschop Hieronymus Schulz in Brandenburg gestuurd en naar aartsbisschop Albrecht von Brandenburg, opdrachtgever van die vreselijke aflaatprediker Johannes Tetzel. Maar naar ik begreep, zijn ze inmiddels in Neurenberg in het Duits vertaald en gedrukt, en praat heel het land erover.”
Blijkbaar vindt uw boodschap weerklank.
„De hele wereld klaagt over de aflaat, ja. Maar niet alleen daarover: het hele kerkelijke leven lijkt ineens ter discussie te staan. Deze roem lust mij niet. Rond de aflaat ben ik er zelf nog niet eens helemaal uit. Dit lied kon voor mijn stem weleens te hoog worden.”
Wat hebt u, in enkele zinnen, met uw stellingen willen zeggen?
De hoogleraar pakt zijn ”Thesen” erbij. „Eigenlijk staat er in de eerste stelling al heel veel: „Onze Heere en Meester Jezus Christus wilde met Zijn uitspraak „Doet boete” (Mattheüs 4:17) zeggen dat het hele leven van de gelovigen één boetedoening zou zijn.”
Ik zie op dit terrein zó veel misgaan. Ik constateerde dat al langer, maar sinds dit voorjaar Tetzel in de omgeving actief is, zie ik ook de pastorale gevolgen van zijn prediking en aflaathandel. Hij brengt zijn boodschap zo aantrekkelijk en indringend dat ook Wittenbergers met geld op zak naar hem afreizen, om door middel van een aflaatbrief hun zielenheil te kopen. Maar als zij dan weer terugkomen, merk ik dat meteen in de biechtstoel.”
Fel: „Genade ís niet te koop door middel van een aflaat, en voor de doden al helemaal niet. De diepe gevolgen van de zonden kan geen aflaat tenietdoen; dat kan alleen het Evangelie – waarbij boete en berouw, in de zin van dagelijkse vernieuwing van de gezindheid, onmisbaar zijn. Dat heb ik op de wetenschappelijke agenda willen zetten.”
Waarmee u een groot risico nam: dit kon u uw functies weleens kosten.
„Zo’n vaart zal het niet lopen. Over zulke dingen moet toch te praten zijn? Maar, eerlijk gezegd, ik zit er best een beetje mee in mijn maag hoe bijvoorbeeld de grote universiteit in Erfurt hierop gaat reageren. Misschien ben ik ook wel wat te vermetel. Anderzijds, in een brief aan mijn vriend Johannes Lang, prior in Erfurt, heb ik gezegd: Als ik dan vermetel zou zijn, wordt de waarheid door mijn vermetelheid niet waardeloos.”
Hoe verwácht u dat de Katholieke Kerk, en paus Leo X, gaan reageren op uw stellingen? U stelt nogal wat aan de orde: Aristoteles, het vagevuur, de paus…
„Ik hoop dat ze als een spiegel fungeren, dat de kerk ermee aan de slag gaat. Maar nogmaals, ik ben daar niet helemaal zeker van. Er wordt kritisch naar me gekeken, merk ik. In mijn brief aan Lang schreef ik dat ik wel wilde dat Aristoteles zo kritisch zou worden bekeken als ik.
Overigens heb ik twee maanden terug, voor een promotieplechtigheid, 99 stellingen op papier gezet. Die waren nog wel wat scherper, richting Aristoteles en Petrus Lombardus onder anderen. Maar in al deze dingen wil ik niet zeggen, noch gezegd hebben, dat wij iets geloven dat niet in overeenstemming is met de opvattingen van de Katholieke Kerk.”
U noemt de Griekse filosoof Aristoteles, toch wel dé autoriteit als het gaat om de leer. Heeft hij het echt zo bij het verkeerde eind?
„Die hele Aristoteles verhoudt zich tot de theologie als schaduw tot licht. We moeten terug naar de kerkvader Augustinus. En dat zeg ik niet omdat ik een augustijn ben. Nota bene: tot 1509 heb ik als augustijner monnik nooit iets van Augustinus hoeven lezen. Hij betekende dus niets voor mij. Maar toen ik Augustinus ben gaan lezen, kon ik niet meer stoppen. Ik heb hem verslonden – zijn ”De Trinitate”, zijn ”De Civitate”, andere werken van hem. Bij Augustinus las ik wat genade is! Augustinus heeft dat ook onder woorden moeten brengen in zijn strijd tegen de pelagianen, de tegenstanders van de genade Gods. En via Augustinus ben ik bij Paulus, de Schrift zelf, terechtgekomen.
Ik vind het meer dan verbazingwekkend dat onze geleerden zonder blikken of blozen kunnen beweren dat Aristoteles de katholieke waarheid niet weerspreekt. Het ís niet zo, zoals Aristoteles meent, dat wij rechtvaardig worden door rechtvaardige dingen te doen. Het blijft een schijngerechtigheid. Pas wie rechtvaardig wordt en is, die doet rechtvaardige dingen. Eerst moet de mens veranderen, dan pas de werken. Als wij zelf met eigen moeiten en kwelling ons geweten tot rust moeten brengen, waarom is Christus dan eigenlijk gestorven?”
In de achterliggende jaren bent u, met uw studenten, de Bijbel bijna doorgekropen. U behandelde Genesis, de Psalmen, de Romeinen-, Galaten- en Hebreeënbrief; dit voorjaar verscheen er een boek over de boetpsalmen. Hoe leest u de Bijbel?
„Toen ik in 1505 in het klooster in Erfurt kwam, gaven de monniken me een in rood leer gebonden Bijbel. Ik ben die begonnen te lezen en las hem steeds weer, de eerste tien jaar twee keer per jaar. Als iemand een tekst noemde, wist ik precies waar die stond. Ik zocht antwoorden, troost, moed –zeker ook in de Psalmen– te midden van alle aanvechtingen van de duivel. Één ding wist ik: de Bijbel leert dat alle mensen zondaren zijn, en daarmee vijanden van God. Veel heb ik hier trouwens gehad aan mijn wijze leermeester Von Staupitz.
Door de jaren heen ben ik er hoe langer hoe meer van overtuigd geraakt dat wie een christen wil worden, het Wóórd van Christus moet nemen, tekst voor tekst lezen, horen, opnieuw lezen, afkloppen noem ik het weleens. En die Schrift moet ook gepredikt worden! En altijd maar weer kijken: wat tot de gekruisigde Christus uitdrijft, is als het middelpunt van de Schrift te verstaan – dat is het grondbeginsel van Paulus in de eerste Korinthebrief: „Wij prediken de gekruisigde Christus, de Joden een ergernis en de Grieken een dwaasheid.”
Tegelijk moet je weten dat je in de Schrift nooit uitgeleerd raakt, en dan zul je met mij erkennen dat je zelfs het abc nog niet kent. Want als het hier om roemen zou gaan, dan zou ik dat zeker over mijzelf kunnen doen: dag en nacht ben ik met de studie van de Bijbel bezig geweest – en toch ben ik nog steeds een scholier.
Als ik hier een advies mag geven: lees de Romeinenbrief. Deze brief is het belangrijkste hoofdstuk van het Nieuwe Testament en het allerzuiverste Evangelie. Het is zeker de moeite van een christen waard om de Romeinenbrief niet alleen woord voor woord uit het hoofd te leren, maar ook om er dagelijks mee om te gaan, als met dagelijks brood voor de ziel.”
Buitengewoon blij ben ik trouwens met de vorig jaar verschenen uitgave van het Griekse Nieuwe Testament, werk van Erasmus. Daar lees je nog eens wat anders dan in de Vulgata! Neem alleen al het Latijnse woord ”poenitentia” dat de Vulgata voor boete gebruikt. In het Grieks, de grondtekst dus, blijkt daar ”metanoia” te staan. Terugvertaald naar het Latijn is dat niet ”poenitentia”, maar ”trans mentem”. De eigenlijke betekenis van boete is dus „verandering van gezindheid.” Dat is nogal een verschil.”
Wat maakt de Romeinenbrief voor u het belangrijkste hoofdstuk van het Nieuwe Testament?
„Op de achtergrond speelt hier mijn eigen ervaring mee, denk ik. Werkelijk, dag en nacht heb ik, hier, op deze kamer, geworsteld met de vraag „Hoe krijg ik een genadig God?” Terwijl diezelfde God geréchtigheid eist. Romeinen 1:17 zegt tenslotte: „De gerechtigheid Gods wordt in het Evangelie openbaar.”
Ik haatte de uitdrukking „gerechtigheid Gods”, wist dat ik nooit vrij van zonde zou kunnen worden. Tot ik de tekst in zijn verband ging zien. Die vervolgt namelijk: „…zoals geschreven staat: De rechtvaardige zal uit het geloof leven.”
Toen begon ik de gerechtigheid Gods te zien als een gerechtigheid waardoor de rechtvaardige als door Gods geschenk leeft, wat ook uit het geloof wordt genoemd. Ik merkte dat deze woorden zo verstaan moesten worden: door het Evangelie wordt de gerechtigheid Gods openbaar, namelijk de ”passieve”, oftewel de gerechtigheid die wij ontvangen, waardoor God ons uit genade en barmhartigheid rechtvaardig maakt door het geloof. Toen voelde ik mij geheel en al nieuw geboren: de poorten hadden zich voor mij opengedaan, ik was het paradijs zelf binnengetreden.”
Hoe ziet u de toekomst?
„Ik weet het niet. Het einde aller dingen is nabij. In mijn brief aan Johannes Lang vorige week heb ik geschreven: „Als het werk uit God is, wie zal het verhinderen? Als het niet uit God is, wie kan het bevorderen?” Onze kerk heeft een hervorming nodig. Wanneer de tijd daarvoor is aangebroken, weet alleen Hij Die de tijd geschapen heeft. Maar in de tussentijd kunnen wij al die misstanden niet ontkennen. De sleutels van het Koninkrijk worden misbruikt en onderworpen aan hebzucht en eerzucht.”
Literatuur
Voor dit ‘interview’ is gebruikgemaakt van de volgende boeken:
l ”Martin Luther. Zijn leven, zijn werk” (dr. Sabine Hiebsch en drs. Martin van Wijngaarden; uitg. Kok);
l ”Luther. Een mens zoekt God” (prof. dr. H. J. Selderhuis; uitg. De Banier);
l ”Luther. Mensch zwischen Gott und Teufel” (Heiko A. Oberman; uitg. Severin und Siedler);
l ”Martin Luther. Rebell in einer Zeit des Umbruchs” (Heinz Schilling; uitg. C. H. Beck).
Prof. Luther: Dit lied kon voor mijn stem weleens te hoog worden