Historici onderzoeken waaraan 700.000 Amsterdammers overleden
Waaraan stierven 700.000 Amsterdammers tussen 1854 en 1940? Op die vraag zoeken historisch demografen van de Radboud Universiteit in Nijmegen een antwoord.
Ooit waren het cholera, tyfus en tuberculose die massaal een eind maakten aan mensenlevens. In de negentiende en twintigste eeuw verschoof dat naar ouderdomskwalen, hart- en vaatziekten en chronische aandoeningen. Dat kwam door verbeterde hygiëne en betere huisvesting door de invoering van de Woningwet in 1901.
Maar hoe ging die ontwikkeling precies? Nieuw onderzoek moet in kaart brengen wat de verschillen waren tussen jong en oud, man en vrouw, gehuwd en ongehuwd, maar ook tussen sociale klassen, etniciteiten en religies.
„We weten bijvoorbeeld dat er minder Joodse zuigelingen stierven dan baby’s in rooms-katholieke en protestantse gezinnen”, legt onderzoeker Evelien Walhout uit. „Dat kwam doordat Joodse vrouwen hun kind langer borstvoeding gaven, en dat verlaagt de sterftekans.”
Met de gegevens kunnen de onderzoekers nagaan aan welke ziekten zuigelingen vaak overleden. „En klopt het dat de wijken met rijke Amsterdammers eerder profiteren van een nieuw medicijn of behandelplan dan de armere bevolking? Zijn migranten kwetsbaarder dan autochtonen?”
Die informatie is interessant, bijvoorbeeld omdat het Nederland van toen vergelijkbaar is met huidige Afrikaanse en Aziatische landen, zegt Walhout. „Hebben borstvoedingscampagnes meteen effect op zuigelingensterfte, of is dat een kwestie van lange adem? En in welke groep heeft die omslag dan als eerste plaats? Ongetwijfeld heeft dat te maken met sociale klasse en onderwijsniveau. Als we dat weten voor het Amsterdam in de negentiende eeuw, zou je dat kunnen doorvertalen naar derdewereldlanden.”
Sinds 1866 wordt van elke Nederlander de doodsoorzaak vastgelegd. Amsterdam registreerde de oorzaak van het overlijden al eerder op individueel niveau. Geen enkele stad heeft dat volgens Walhout destijds zo goed bijgehouden. Voor het digitaal verwerken van die data zoekt de universiteit hulp van vrijwilligers via het platform VeleHanden.