Sara Nevius mediteerde in de eenzaamheid
In het 43e hoofdstuk van deel 1 van zijn ”Redelijke Godsdienst” waarschuwt Wilhelmus à Brakel (1635-1711) voor mensen die geesteloos zijn, maar onder een schijn van grote geestelijkheid God proberen te dienen.
Hij denkt dan aan degenen die weliswaar mediteren, maar daarbij niet gericht zijn op de Heilige Schrift of op Christus en geen liefde tot de waarheid en tot de Kerk hebben. Aan het eind van het hoofdstuk noemt hij echter ook twee voorbeelden van goede meditatiebundels: ”Trappen des geestelijken levens” van zijn vader Theodorus à Brakel en ”Een aendachtig leerling van den Heere Jesus” van zijn vrouw Sara Nevius. Bij het laatste boek merkt hij op dat de meditaties „in lager trap”, oftewel eenvoudiger zijn.
Beide auteurs hadden zelf nooit aan uitgave van hun meditaties gedacht. Het is in beide gevallen Wilhelmus à Brakel geweest die na hun overlijden daartoe heeft besloten. In het geval van ”Een aendachtig leerling” stelde hij er zelfs de revisie van zijn ”Redelijke Godsdienst” voor uit!
Toen hij bovenstaande woorden schreef, was het boek van zijn vrouw net gedrukt. In later tijd volgden diverse herdrukken. Nu verscheen bij Den Hertog een keurig vormgegeven hertaling.
Mystieke zaak
Wilhelmus à Brakel vond Sara Nevius’ meditaties kort na haar sterven in haar nalatenschap. In het voorwoord lijkt hij zich haast te verontschuldigen voor de titel. Laat niemand bij de woorden „door Hem Zelf geleert, zonder hulp van menschen” uit de ondertitel denken aan geestdrijverij! Ze geven alleen aan dat Sara in de eenzaamheid mediteerde, niet in gezelschap. Juist zij leefde bij de Heilige Schrift en de prediking daarvan, schrijft Wilhelmus.
Wellicht was hij bang voor het verwijt dat hij datgene, wat hij in hoofdstuk 43 bestreed, met de uitgave van deze meditaties zou promoten. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat hier ook wel enige aanleiding toe gegeven wordt. Dat is niet omdat de persoon van Christus niet in de meditaties aanwezig zou zijn, integendeel. Maar bij Sara is de omgang met Hem zozeer een mystieke zaak geworden, dat de Bijbel zelf bijna geheel naar de achtergrond verdwijnt. Anders gezegd: Woord en Geest worden uit elkaar getrokken – en dat is iets waar haar man scherp tegen waarschuwde.
Ontroerende gebeden
Zeker, we treffen innige en ontroerende gebeden aan. Zoals het gebed voor haar dan nog kleine dochter Sulamith, die later echtgenote en moeder van een predikant geworden is: „Leer haar U te kennen, zoals U Uw dienstmaagd hebt geleerd U te kennen.” Er zijn echter ook passages waarin Sara uitgebreid haar zielstoestand analyseert, zonder dat daarbij het Woord aan het woord komt.
Dat geldt zeker voor de breed uitgesponnen gedeelten waarin zij niet bidt of mediteert in eigenlijke zin, maar reflecteert op het mediteren zelf. Niet zelden spreekt Sara haar ziel toe als was deze een zelfstandige entiteit, en spreekt ze daarbij de wens uit dat God hen beiden(!) zal helpen.
Nu komt het aanspreken van eigen ziel in de Bijbel ook voor, maar dan nooit op zo’n manier dat die ziel als het ware een ander wordt. Wat het geheel nog complexer maakt is dat er ook weleens van perspectief gewisseld wordt: niet Sara spreekt haar ziel toe, maar Sara’s ziel spreekt Sara (haar lichaam) toe! Het feit dat deze wisselingen niet expliciet benoemd worden, maakt de structuur van het boek moeilijk te doorgronden.
Vroege Sara
Dit alles brengt ons tot de vraag of Wilhelmus à Brakel de meditaties ook had aanbevolen als het niet om zijn eigen vrouw zou zijn gegaan. Zeker als we bedenken dat hij binnen een halfjaar na Sara’s overlijden tot uitgave overging, moeten we ons afvragen of hij dat vooral deed met het oog op het welzijn van de Kerk, of uit liefde tot en gemis van de overledene.
Daar komt nog bij dat deze meditaties maar liefst meer dan dertig jaar eerder geschreven waren, namelijk in de tijd dat À Brakel in Harlingen stond. Kan het soms zijn dat we in dit boek een ‘vroege’ Sara aantreffen, die drukker was met haar eigen zielsgestalten dan met het Woord?
In de nu verschenen hertaling zijn verouderde woorden vervangen en lange zinnen in stukken geknipt. Helaas heeft dit er niet altijd toe geleid dat dit toch al moeilijke boek begrijpelijker is geworden. In hoofdstuk 37 bijvoorbeeld spreekt Sara haar lichaam als volgt aan: „Ik heb uw hulp zo nodig. Het is ook voor uw geluk. Daarom begeer ik zo hartelijk, dat u mij, maar in het bijzonder onze Heere en mij tegelijk wilt dienen.” Bij deze hertaling is ten eerste niet duidelijk waar het woord ”het” naar verwijst. Bovendien viel in het origineel te lezen dat het genoemde geluk bestaat in het dienen, wat in de hertaling niet meer het geval is. Ten derde is het ook verwarrend dat er nu „in het bijzonder onze Heere en mij” staat. In het origineel lijkt Sara namelijk te bedoelen: „In het bijzonder onze Heere, en in tweede instantie ook mij.”
Lastige structuur
Dergelijke voorbeelden van onzorgvuldige of niet goed lopende vertalingen zijn er veel. Daarnaast is het een gemiste kans dat er geen pogingen zijn gedaan om de lastige structuur van het boek te verduidelijken, bijvoorbeeld door te vermelden waar een perspectiefwisseling plaatsvindt.
Het titelblad vermeldt P. A. Zevenbergen en C. Bregman als hertalers. Volgens het voorwoord echter heeft Zevenbergen voor de hertaling gezorgd, en fungeerde Bregman als meelezer. Ook de aankondigingen van de uitgever in periodieken noemen alleen Zevenbergen als eindverantwoordelijke.
Boekgegevens
”Een aandachtige leerling van de Heere Jezus”, Sara Nevius (hertaald door drs. P.A. Zevenbergen); uitg. Den Hertog, Houten, 2016; ISBN 978 90 331 2746 5; 227 blz.; € 19,90.