Nieuw kabinet moet vooral zorgen voor ‘behaaglijke’ economie
We zouden blij moeten zijn. Het consumentenvertrouwen ligt in Nederland inmiddels weer fors boven het langjarig gemiddelde. De werkloosheid daalt, de koopkracht neemt iets toe.
Het kabinet dacht daarmee goede sier te kunnen maken. Succesvol beleid, nietwaar? De gemiddelde burger lijkt daar anders over te denken. Die is helemaal niet zo blij. Onzekerheid over de toekomst en het eigen inkomen en het niet echt ervaren dat het veel beter gaat, schragen onbehagen. Een paar economische ontwikkelingen kunnen vrij aardig verklaren waarom Nederlanders zich minder prettig voelen. Maar laten we het eens omdraaien: hoe krijgen we een ‘behaaglijke’ economie? Drie lessen voor een nieuw kabinet.
Neem ten eerste het financiële perspectief van de gemiddelde Nederlander. Gedurende behoorlijk wat jaren zijn de reële inkomens van huishoudens nauwelijks toegenomen. Deels door een achterblijvende loonontwikkeling, maar ook door stijgende pensioenpremies, zorgkosten en belastingen. Daarbij komt dan de lage inflatie. Die zorgt ervoor dat de koopkracht redelijk op peil blijft, maar ook dat de nominale lonen nauwelijks stijgen. Dat wekt de suggestie van stilstand.
Dit bij elkaar zorgt ervoor dat het gevoel van (materiële) vooruitgang ontbreekt. Dit is echter wel essentieel voor een goed werkende democratie. Het is gemakkelijker een taart te verdelen als die elk jaar groter wordt.
Het gevoel van een ontbrekend financieel perspectief leidt tot ontevredenheid in de samenleving. Behagen schragen betekent dat er wél perspectief wordt geboden. Les een voor een nieuw kabinet: bied een financieel perspectief.
Ten tweede speelt de flexibilisering op de arbeidsmarkt een rol. Inmiddels heeft nog maar 62 procent van de beroepsbevolking een vast contract. Daarbij is er vooral sprake van flexibiliteit onder jongeren. Op zichzelf is dit iets van alle tijden. Starters beginnen altijd flexibel op de arbeidsmarkt. Maar tegenwoordig leidt dat in steeds minder gevallen tot een vast contract, en dat is wel een probleem. Onzekerheid over het toekomstige inkomen zorgt ervoor dat het lastiger wordt om plannen te maken en een bestaan op te bouwen. Beslissingen zoals het kopen van een huis worden hierdoor uitgesteld.
Een bepaald niveau van zekerheid of zicht daarop is cruciaal voor mensen. Les twee voor een nieuw kabinet: zorg voor een betere balans tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt.
En dan speelt ten derde ook verliesaversie mee. Mensen vinden het vreselijk als ze iets verliezen, zelfs al is het alleen denkbeeldig. Wellicht het meest aansprekende voorbeeld hiervan is op dit moment het niveau van de aanvullende pensioenen. Veel huidige gepensioneerden zijn hun pensioen nog ingegaan met het idee van een welvaartsvast pensioen met een hoogte van 70 procent van hun laatstverdiende loon en netto vaak nog meer. Als dat tegenvalt en zelfs nominaal wordt gekort, leidt dat tot onbehagen. Logisch.
Hetzelfde gold en geldt op de woningmarkt. Als je er van uit gaat dat de waarde van de woning fors hoger is dan de hypotheek en dat blijkt tegen te vallen door dalende huizenprijzen, voelt dat als een groot verlies. Maar zowel voor die toekomstige pensioenen als voor die gedachte overwaarde geldt dat het een denkbeeldig verlies is: zolang het niet is uitbetaald of verkocht, heb je niets. Dus ook geen verlies.
Voor een kabinet is dat lastig. De zinsnede ”behaalde resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst” helpt daar niet genoeg bij. Maar de derde les is wel: beloof niet te veel. Help mensen eraan te wennen dat de wereld drastisch kan veranderen.
Natuurlijk zijn er meer motieven voor onbehagen dan financieel-economische. Geopolitieke onrust, migratiestromen en culturele verschillen doen ertoe. Maar zolang er vooruitgang en zekerheid is en niet het gevoel dat er zaken worden afgepakt, zijn die effecten nog wel te overzien. Een nieuw kabinet moet er vooral voor gaan om het onbehagen van de burger te verminderen: perspectief geven, zorgen voor genoeg zekerheid en niet te veel beloven. Anders moet je voor je het weet ”sorry” zeggen.
De auteur is hoofdeconoom Nederland bij de Rabobank.