De reformatorische passie van een Vlaamse microbioloog
In het jaar waarin hij met emeritaat gaat, rondde prof. Hans Nelis de Cursus Godsdienstonderwijs van de Gereformeerde Gemeenten af. De Vlaamse microbioloog raakte innerlijk verbonden met reformatorische christenen in Nederland. „Ik begon hun ziel te doorgronden.”
In zijn werkkamer staan kartonnen dozen van allerlei formaat. Na 41 jaar arbeid aan de faculteit farmaceutische wetenschappen van de Universiteit Gent nadert voor prof. Hans Nelis het tijdstip van vertrek. Op 1 oktober gaat hij met emeritaat. „Ik hoop dat ik voorbereid ben op het beruchte zwarte gat. Gelukkig heb ik ook buiten mijn vakgebied veel interesses.”
Recent rondde u de CGO-cursus af. Hoe komt een Vlaamse hoogleraar in de microbiologie ertoe om die te gaan volgen?
„Vijf jaar geleden werd ik ouderling in de VPKB-gemeente van Korsele, een gehucht bij Horebeke dat bekendstaat als De Geuzenhoek. Het bleef protestants toen de Zuidelijke Nederlanden weer rooms werden. Ik had behoefte aan extra bagage, om die functie goed te kunnen invullen. Hoewel ik een vreemde eend in de bijt was, voelde ik me goed opgenomen in de CGO-groep. Het klikte meteen, ook met de docenten.”
Was het uw eerste kennismaking met de gereformeerde gezindte?
„Nee, die kende ik al enigszins, omdat ik eerder de Cursus Bijbelse Toerusting van de Hersteld Hervormde Kerk volgde. Zodoende was ik bekend geraakt met het typisch reformatorische jargon; theologische termen die hier niet gangbaar zijn. Ook het bevindelijke leeft hier niet. Het kostte me enige tijd en inspanning om op die golflengte te komen. Ik ging ook kerkdiensten in Zeeland bezoeken, vanuit de behoefte aan een wat orthodoxere prediking. Wat mij van meet af aan trok, was de heldere lijn.”
Hoe beoordeelt u de nadruk op bevinding?
„Daar moet ik genuanceerd op antwoorden. Ik vind het waardevol als mensen op deze manier met het geloof omgaan, maar door mijn rationele karakter denk ik niet dat ik mezelf de bevindelijkheid gemakkelijk eigen zal maken. Dat laat zich niet dwingen. Je kunt niet zeggen: Vanaf nu ga ik bevindelijk worden.”
In wat voor milieu groeide u op?
„Een rooms-katholiek gezin in een traditioneel dorp in de provincie Antwerpen. Mijn vader had grote sympathie voor Luther. Niet zozeer vanwege diens theologische opvattingen, maar door zijn kritische houding ten opzichte van de Rooms-Katholieke Kerk. Na het Tweede Vaticaans Concilie is de kerkelijke betrokkenheid van mijn ouders geruisloos verdwenen. Ik bleef wel naar de kerk gaan, samen met oma die bij ons inwoonde. Het was een vrome vrouw, die leefde bij de Mariaverering, processies en bedevaarten. Die stempelden de Vlaamse volksaard. Het Woord en de prediking waren secundair. Het ging om het mysterie en de devotie.”
Waardoor raakte u daar los van?
„Het Latijn, de gregoriaanse zang en de mystieke sfeer verdwenen na het Tweede Vaticaans Concilie. Daardoor verwaterde de kerkgang ook bij mij. Soms ging ik nog eens, om iets te beleven van hoe het in mijn jeugd was, maar keer op keer kwam ik teleurgesteld thuis. In 1987 was ik op Schiermonnikoog. Daar besloot ik een protestantse dienst bij te wonen, in de hervormde kerk. Die dienst sprak me enorm aan. Het was een totaal andere benadering van het geloof. De uitleg van het Woord sloot aan bij mijn intellectuele benadering van de dingen. ”
Het zal geen orthodoxe predikant geweest zijn.
„Zeker niet. Toch zal ik zijn preek niet snel vergeten. Het ging over de verloren zoon, waarbij hij de focus omdraaide. Niet de jongste maar de oudste zoon was eigenlijk verloren. Terug in Gent ben ik gaan onderzoeken waar ik in Vlaanderen zoiets kon horen. Ooit was ik vanuit historische belangstelling in De Geuzenhoek geweest. De zondag na mijn verblijf op Schiermonnikoog ben ik daar naar de kerk gegaan en er ook gebleven. In goede en slechte tijden. De predikant van destijds was min of meer vrijzinnig, maar dat besefte ik niet. Ik heb toch wel veel aan hem te danken.”
Wat vonden uw ouders van uw gang naar De Geuzenhoek?
„Mijn vader kon er wel in komen, hoewel Calvijn hem niet ligt. Het gereformeerde zondebegrip is voor hem irreëel. Een mens kan zich volgens hem vergissen, maar maakt niet bewust fouten. Mijn moeder gaat bijna door het plafond als hij dat zegt, maar mijn vader blijft het volhouden. Ellende, verlossing en dankbaarheid zijn aan hem niet besteed.”
Welke invloed heeft het rooms-katholicisme nog op de Vlamingen?
„Het kerkbezoek neemt dramatisch af, maar de devotie houdt stand. De verering van Maria en andere heiligen is diep verworteld in de Vlaamse ziel.”
Dat maakt Vlamingen wezenlijk anders dan Hollanders?
„Absoluut, terwijl veel zuidelijke Nederlanders van grote betekenis zijn geweest voor het calvinisme. Dat maakt het des te treuriger dat we zo uit elkaar zijn gegroeid. Daarin speelde de rooms-katholieke hiërarchie een grote rol. De pastoor en de bisschop hadden hier onbeperkt gezag. Ook koning Willem I heeft zijn tanden stukgebeten op het kerkelijk instituut. Helaas! De Belgische opstand van 1830 acht ik een zeer grote vergissing. We zijn in de greep van de Fransen terechtgekomen. Dat heeft ons enorm achteruitgezet. De Vlaamse volksaard is niet alleen gevormd door de devotie en hiërarchie, maar ook door de overheersing van Spanjaarden, Oostenrijkers, Fransen… We leerden ons te plooien en het middenwegje te zoeken.”
Die trek herkent u ook bij uzelf?
„Ik heb enigszins geworsteld met een gevoel van onbehagen ten opzichte van Nederlanders. Die vinden wij op z’n minst paternalistisch. Het opvallende is dat ik die ongemakkelijkheid in de reformatorische gezindte niet ervaar. Daar heb ik echte vrienden gekregen.”
In hoeverre speelt in uw fascinatie voor deze gezindte uw belangstelling voor minderheidsgroepen mee?
„Aanvankelijk heel sterk. Net als mijn vader heb ik sympathie voor groeperingen in de marge. Die kennen een hoger streven. Soms een aanvechtbaar ideaal, maar wel een ideaal. In de loop der jaren heb ik veel over de nationalistische Vlaamse beweging gelezen. Ik heb ook een uitgebreide bibliotheek over de amish. Vanuit dezelfde fascinatie ging ik me verdiepen in de reformatorische kerken in Nederland. Lang voordat ik daar contacten kreeg, las ik boeken zoals ”De zwarte kousen kerken” van Anne van der Meiden en ”Het geloof der vaderen” van Gertjan van Dijk. Veel van wat zij schrijven, herkende ik toen ik de gereformeerde gezindte van binnenuit leerde kennen. Aan de andere kant bevestigen deze schrijvers vooroordelen die ik opzij heb gezet.”
Wanneer bezocht u voor het eerst een reformatorische kerk in Nederland?
„Omstreeks 2006. Het was een dienst van de gereformeerde gemeente in Sint Annaland. Een leesdienst. Dat fenomeen was me totaal onbekend. Ik herinner me nog de passage over een hond die terugkeert naar zijn uitbraaksel. Dat vond ik een stevige uitspraak. Niet lang daarna zat ik in de oud gereformeerde gemeente van Sint Philipsland, bij dominee Van der Meer. In diezelfde tijd scheidde hij zich af. Ik ben nog een paar keer naar hem wezen luisteren in het fabriekspand waar hij voorging. Meer uit folkloristische overwegingen. Geleidelijk begon ik zo mijn weg te vinden in de gereformeerde gezinde. Ik raakte bevriend met de scriba van de hersteld hervormde gemeente van Sint Annaland en leerde via de website van de HHK de Cursus Bijbelse Toerusting kennen. De eerste vrucht van die cursus was dat ik de reformatorische mensen beter ging begrijpen. Dan bedoel ik niet zozeer de termen die ze gebruiken, maar wat hen beweegt. Ik begon hun ziel te doorgronden. Dat was een openbaring.”
Welke invloed had de cursus op uw theologisch denken?
„Laat ik beginnen met de invloed op mijn handelen. Van datgene wat ik heb verworven, probeer ik iets gestalte geven in onze gemeente. Voorzichtig, want ik wil geen revolutie ontketenen. Er wordt bij ons uit de Nieuwe Bijbelvertaling gelezen. Ik heb ervoor gepleit om ook de Herziene Statenvertaling te gaan gebruiken. In de kerkenraad begreep men niet waarover ik het had. „De Bijbel is toch de Bijbel? Maar goed, doe maar. Jij volgt die cursus, dus jij weet er meer van.” Er liggen nu vijf exemplaren van de Herziene Statenvertaling in onze kerk. Als ik ouderling van dienst ben, gebruik ik die voor de lezing. Dat zijn kleine dingen, maar als ik vertel waarom ik daar de voorkeur aan geef, wordt er geluisterd.”
Had uw geestelijke ontwikkeling ook gevolgen voor uw wetenschappelijk denken?
„Die indruk heb ik niet. Met de evolutietheorie heb ik me nooit intensief beziggehouden. Daarom heb ik er ook nooit uitspraken over gedaan. Als wetenschapper moet je alleen iets zeggen over onderwerpen waarin je echt thuis bent. In het debat rond schepping of evolutie neig ik naar het onafhankelijkheidsmodel, zoals Gijsbert van den Brink het noemt. Dat gaat uit van twee kanten van de werkelijkheid: een materiële en een geestelijke. Dat geeft wel een zekere gespletenheid in mijn denken, dat besef ik.”
Ziet u uzelf als een orthodoxe protestant?
„Ik weet niet of ik dat etiket verdien. De gedachte dat we moeten leven bij de vaste koers van een kompas en niet bij het wisselende beeld van een radar, spreekt me aan. Toch kan ik me daarmee, dat is het tegenstrijdige in mij, nooit volledig engageren. De gereformeerde lijn vind ik heel mooi, maar ik wil ook de andere zijde van de medaille bekijken. De angst om negatief beïnvloed te raken door andersdenkenden ken ik niet. Ook vrijzinnige theologen kunnen zinnige dingen zeggen, al ga ik geen boeken van Hendriksen en Van der Kaai lezen. Die gaan voor mij een grens over. Maar in beginsel wil ik opvattingen van anderen objectief tegemoet treden.”
Dat maakt het voor u lastig om te zeggen: het Woord alleen?
„Ja, ik wil het wel, maar ik kan het minder goed invullen dan de meeste reformatorische christenen. De diversiteit in opvattingen vind ik boeiend. Het leven ís divers. Daarom vind ik het ook lastig om op één gebied te focussen. Naast lectuur op mijn vakgebied en theologie lees ik veel geschiedkundige werken, over alle perioden. Een collega zei ooit: „Voor wat jij allemaal doet, heb je twee levens nodig.” Ik ben eigenlijk té gulzig. Zes keer ben ik naar de Hebriden geweest. Die eilanden fascineerden me zo dat ik Gaelic ben gaan leren. Dat is een verdraaid moeilijke taal. Pas na jaren kon ik een eenvoudig gesprek in het Gaelic voeren. Door die taalstudie bleven honderden andere interessante boeken te lang liggen. Ja, ik sta misschien wel te gretig in het leven. Ook op theologisch gebied.”
Wie is uw favoriete theoloog?
„Op dit moment Calvijn, door zijn scherpte van denken en zijn rationaliteit. Het lezen van zijn ”Institutie” is een intellectueel genot. Ik heb een ongelooflijke bewondering voor die man gekregen. Jan Mauritz, de directeur van de CGO, heeft me beloofd dat er in Goes een Institutiecursus gegeven gaat worden. Ik denk dat ik een van de eersten ben die zich aanmelden.”
Levensloop
Prof. Hans Nelis (1951) studeerde farmaceutische wetenschappen aan het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen en de Universiteit Gent. In 1989 werd hij aan deze universiteit benoemd tot docent in de bioanalyse, twee jaar later promoveerde hij tot hoofddocent. Sinds 1995 is hij hoogleraar in de microbiologie. Daarnaast doceert hij alternatieve geneeswijzen waarmee apothekers door hun werk te maken krijgen. De Vlaamse microbioloog is ouderling in de gemeente van de Verenigde Protestantse Kerk in België (VPKB) te Korsele, de oudste protestantse gemeente van Vlaanderen, bekend als De Geuzenhoek.