Gevormd door de traditie
Vrienden van hem zeiden: schrijf dat boek niet, want dan denken mensen gelijk dat je een reactionair bent. Maar Peter Abspoel schreef het boek wel, en kwam zo veel te weten over hoe belangrijk traditie is in het leven van mensen.
Als antropologiestudent deed hij onderzoek in Mali en Kameroen naar de muziekcultuur. Hij raakte geïnteresseerd in de vraag wat traditie is en doet voor mensen. Schriften vol met aantekeningen over dit onderwerp heeft Peter Abspoel (1962) al die jaren bewaard. In Afrikaanse dorpen en steden leerde hij anders naar het leven kijken. „Ik betrapte mezelf op typisch westerse trekjes”, zegt Abspoel, die eerder dit jaar promoveerde op het boek ”Zingeving in het westen. Traditie, strijdersethos en christendom” (Vantilt, 2016). „Zo rees de vraag: hoe staat de westerling in het leven, en waarin verschilt zijn levenshouding van die van mensen in meer traditionele samenlevingen? Wat belangrijk was voor mij, was dat ik in 1986 in Kameroen een student onder de studenten was, en opgenomen in een familie. De vriendschapsbanden zijn sindsdien intact gebleven. Het leven van mijn vrienden is ook deel geworden van het mijne. Ik heb daardoor veel geleerd over hoe hun tradities werken.”
Hoe bent u tot dit onderzoek gekomen?
„Ik ging naar Afrika met allerlei vooroordelen. Je denkt gemakkelijk dat traditie een soort keurslijf is waarin mensen in een vaste rol belanden, zonder vrije ruimte. Ook ging ik het veld in met de gedachte dat ideeën een belangrijke rol spelen in het leven. Als mensen een ritueel uitvoeren, moet je kijken naar hun ideeën, zo meende ik. Maar als ik vroeg waarom mensen iets deden, kreeg ik meestal als antwoord: Zo doen we het gewoon.
Traditie heeft betrekking op alles wat wordt overgedragen in het directe contact tussen mensen, en wat niet op een andere manier kan worden overgedragen. Anderen leren ons veel over de wereld en onszelf door de manier waarop zij handelen en in het leven staan. Zo wijden ze ons in in wat ik een „toewijdingswaardige wereld” noem: overtuigde vormen van handelen waaruit toewijding en liefde spreken.”
Hoe ervaart u de contacten met Afrika?
„Als ik de huidige ontwikkelingen in Afrika zie, maak ik me ernstig zorgen. Zo was ik drie jaar geleden terug in het dorp in Kameroen waar een goede vriend vandaan komt. Hij is hoofd van zijn familie. Toen ik er jaren geleden voor het eerst kwam, draaide het leven om de familiecompound. Mensen ging wel naar de stad om te studeren, maar het dorp bleef de basis. En nu: het leek wel alsof er een bom was ontploft. Er woonde niemand meer op het erf. Iedereen was vertrokken naar de grote steden of andere landen. Je ziet nu al dat veel kinderen de eerste taal van hun ouders niet meer spreken. Voor de volwassenen van nu spreekt veel van wat ze aan traditie ontlenen nog voor zich. Ik vraag me af wat er over is als je één generatie verder bent.”
U behandelt in uw boek ook het zogeheten strijdersethos. Wat heeft dit met traditie te maken?
„Ik zie in het Westen een anti-traditionalisme, dat ik voor een belangrijk deel herleid tot het strijdersethos. Het strijdersethos zie je terug in de cultuur van de Germaanse edelen aan het begin van onze geschiedenis. Hun hoogste god is de god van de strijd, woede en passie. In vergelijking met andere Indo-Europese culturen, waar de hoogste god er een van orde, ritueel en recht is, is dit iets bijzonders. De Germaanse edelen vonden dat ze alles op het spel moesten zetten voor hun eigen glorie. Uit hun manier van leven sprak een verachting van het traditionele leven. In de latere burgerlijke cultuur vind je elementen van dit strijdersethos terug. De burgers, die zich in hun steden ontworstelden aan de heersersklasse, wilden ook doen wat ze zelf wilden. Alleen beriepen zij zich niet op een goddelijke passie. Ze probeerden het leven als rationeel voor te stellen. Tradities werden door hen gewantrouwd.”
Hoe verhoudt dit ethos zich tot de levensstijl van de ‘gemiddelde’ Nederlandse burger?
„Het strijdersethos verklaart bijvoorbeeld waarom mensen nu voortdurend op zoek gaan naar kicks. Waarom moet je bungeejumpen, bijvoorbeeld? Het heeft te maken met grenzen willen doorbreken, iets buiten alle dimensies willen ervaren, ontsnappen aan beperkingen. Die hang naar het oneindige zit diep in de West-Europese cultuur. Kijk naar wat ons gevoel voor eigenwaarde bepaalt: onafhankelijkheid, rationaliteit, trots op wat we tot stand hebben gebracht. Traditie wordt nooit als bron van eigenwaarde genoemd. Het roept vooral negatieve reacties op. Het probleem is dat daarom weinigen nadenken over de vraag waarom en waarvoor we traditie nodig hebben.”
In zijn Wageningse appartement zijn de klokken van een carillon te horen. Abspoel studeerde enige tijd compositie aan het conservatorium in Rotterdam, en componeert nu regelmatig geestelijke werken voor koor en piano. Hij vertelt hoe hij, niet religieus opgevoed, overging tot het christelijk geloof, waarbij een boek van de Spaanse mysticus Johannes van het Kruis een beslissende rol speelde.
Hoe verhoudt traditie zich tot het christelijk geloof?
„Het christendom zegt: Je moet de mens geworden God navolgen, Die Zich ontfermde over anderen en Zichzelf gaf voor hen. Dat is iets waar traditie uit zichzelf de kracht niet toe geeft. Dat moet werkelijk, om het in theologische termen te zeggen, uit genade komen. Alleen een bijzondere genade stelt mensen in staat echt als voorbeelden te dienen. Maar die genade kan wel als katalysator werken voor anderen. In mijn ogen completeert het christendom traditionele zingeving, zonder deze overbodig te maken.”
„God vertrouwt op de mens die gevormd is door traditie, en op de kennis en sensibiliteit die hij zich dankzij traditie eigen heeft gemaakt”, schrijft u.
„In mijn ogen wil God het vertrouwen in het leven redden dat door traditie wordt gewekt, maar dat tegelijk in alle tradities bedreigd wordt. Als dat waar is, kunnen we traditie nooit achterlaten, want dan zouden we niets meer zijn. In het Nieuwe Testament zie je dat God mens wordt en Zich laat vormen door een specifieke traditie. Je ziet ook dat Hij respect heeft voor verschillende tradities. Hij laat het aan anderen over om de kerk aan te passen aan de heidense culturen, bijvoorbeeld.”
U verzet zich tegen de idee dat er „niets goeds is” in de mens en relativeert het idee dat bekering een totale breuk met het oude leven zou zijn, omdat zo aan traditionele zingeving tekort wordt gedaan. Kunt u dit toelichten?
„Onder protestanten wordt de bekering als veel totaler voorgesteld dan onder katholieken. Ik denk aan EO-programma’s van vroeger. Je zag mensen die precies konden zeggen op welke dag en welk moment ze het licht hadden gezien. Katholieken geloven meer in een soort geleidelijke omvorming. Langzaamaan hervormd worden door God in je innerlijk, min of meer zoals een mens ook in en door traditie wordt gevormd. Dat idee is vreemd aan het protestantse denken. Daar denkt men meer in termen van alles of niets.”
Een rode lijn in uw boek is de onwil van de westerse mens om zich te schikken naar tradities. Een specifiek westerse ziekte, schrijft u. Is er nog een medicijn?
„Het slechtste wat er met mijn boek kan gebeuren is dat mensen ineens cursussen traditionele spiritualiteit gaan geven. Dat zou weer een typische westerse manier zijn om een probleem te lijf te gaan: we bedenken een oplossing en gaan die implementeren. De spontane toewijding die een levende traditie vraagt en mogelijk maakt, zou dan vervangen worden door een kunstje. Ik hoop dat mensen erbij stilstaan dat traditie een onvervangbare rol speelt. En dat alles wat iemand tot een mooi mens kan maken, zonder traditie niet kan bestaan. Dat besef kan alleen druppelsgewijs, spontaan ontstaan.”
----De Franse rooms-katholieke filosoof Maurice Blondel (1861-1949) ontwikkelde een „filosofie van het handelen”, als reactie op een rationalistische filosofie die het leven onberoerd laat. Omstreeks 1880 heerste er een sterk rationalistisch klimaat aan de Sorbonne-universiteit in Parijs. De jonge Blondel, een van de weinige christenen, trok de aandacht door de handeling, het doen, als onderwerp van zijn dissertatie te kiezen. Met zijn opmerkelijke proefschrift ”L’Action” uit 1893 legde hij de fundamenten voor zijn latere werk.
Zijn filosofie berustte „meer op geloof en leven, dan op systematisch doordenken van anderen”, schreef een necroloog toen de 88-jarige filosoof op 4 juni 1949 aan de vooravond van Pinksteren overleed. In het huidige debat over de „terugkeer van God” in de filosofie speelt zijn werk opnieuw een rol.
----De Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) schreef vanuit de nazigevangenis aan zijn ouders een kerstbrief. „Christelijk gezien, kan een Kerstmis in de gevangenis geen bijzonder probleem zijn”, houdt hij zijn ouders voor, onder verwijzing naar de troost die hij uit zijn christelijke traditie put. „Wie weet dat hij over deze reserves beschikt, hoeft zich, geloof ik, niet te schamen over tedere gevoelens, voortkomend uit de herinneringen aan een goed en rijk verleden; zij horen, dacht ik, tot het beste en edelste van de mens.”
Bonhoeffers brieven en aantekeningen werden uitgegeven onder de titel ”Verzet en overgave”, een inmiddels klassiek geworden werk in de religieuze literatuur en een indrukwekkend getuigenis van geestelijke vrijheid.
----De hindoe Khyati Y. Joshi (1970) is hoogleraar aan de Fairleigh Dickinson University in New York. Ze publiceerde over diversiteit, religie en migratie.
Khyati Y. Joshi onderstreept in haar boeken dat de context waarin iemand opgroeit een wezenlijk element is voor diens geloof en geloofsontwikkeling. „Ik groeide op in de Verenigde Staten als een Indiaas-Amerikaanse hindoe en dat hield in dat ik deel uitmaakte van een land waar het christendom –weliswaar niet als officiële staatsgodsdienst– in alle aspecten van het leven doordringt. (…).
Als hindoe die in de Verenigde Staten opgroeide, zag en begreep ik mijn religie vaak door de lens van het christendom. Niemand kende onze feestdagen en niemand begreep wat het inhield om iets anders dan christen te zijn.”