Christenen verwachten een stad die nu nog elders is
Christenen dienen zich in dit leven te concentreren op de stad die zich nu nog bevindt in de andere wereld, maar in de toekomst ook in deze wereld gevestigd zal worden, betoogt prof. dr. Rob van Houwelingen.
Dankzij de Statenvertaling kent het Nederlands tal van Bijbelse uitdrukkingen. Eén daarvan is: ”Wij hebben hier geen blijvende stad”. De dikke Van Dale geeft onder ”stad” als eerste betekenis: ”(verouderd) woonplaats”, en verwijst daarbij naar Hebreeën 13:14. Met ”Wij hebben hier geen blijvende stad” wordt bedoeld dat de wereld geen blijvende woonplaats is. Uiteindelijk zijn we in deze voorbijgaande wereld niet op onze plek, niet werkelijk thuis. Anders gezegd: hier beneden is het niet. Zo kan de uitdrukking ”Wij hebben hier geen blijvende stad” gebruikt worden wanneer een mens, zoals dat heet, het tijdelijke met het eeuwige verwisselt.
Requiem
Een voorbeeld van dit spraakgebruik is het monumentale koorwerk ”Ein deutsches Requiem, nach Worten der heiligen Schrift” (opus 45) van Johannes Brahms, dat hij na het overlijden van zijn moeder voltooide en eigenhandig dirigeerde op Goede Vrijdag 1868. De Duitse tekst voor deze treurmuziek werd door Brahms zelf samengesteld uit de Lutherbijbel. Daarin vond hij woorden met universele zeggingskracht om treurende mensen te troosten.
Deel VI, voor bariton en koor: „Denn wir haben hier keine bleibende Statt”, begint met de tekst van Hebreeën 13:14, direct gevolgd door het slot van 1 Korinthe 15 en de lofprijzing uit Openbaring 4:11. Vanuit zijn sombere levensgevoel en de herinnering aan zijn overleden moeder benadrukte Brahms de vergankelijkheid van al het aardse. Dit idee wordt nog versterkt doordat hij deel VI in de ringstructuur van zijn Requiem liet corresponderen met deel II: „Denn alles Fleisch es ist wie Gras” (1 Petr. 1:24, verwijzend naar Jes. 40:6-8).
Stadspoort
Het is echter nog maar de vraag of de schrijver van de brief aan de Hebreeën zijn lezers wilde wijzen op de vergankelijkheid van het leven. Hij beweert immers niet in algemene termen dat wij hier geen blijvende plek (Grieks: ”topos”) hebben, maar hij benadrukt dat wij hier geen blijvende stad (Grieks: ”polis”) hebben.
Welke stad? Het antwoord op die vraag is af te leiden uit vers 12, waarin verwezen wordt naar het lijden van Jezus „buiten de poort”, waarmee natuurlijk de stadspoort van Jeruzalem bedoeld is. Jezus werd de heilige stad uitgezet om een schandelijke dood te sterven aan het kruis. Direct daaraan gekoppeld is de oproep in vers 13: „Laten wij dan naar Hem toegaan, buiten het legerkamp, en zijn smaad dragen.”
Voor Jezus was Jeruzalem geen blijvende stad. Wie zich in geloof bij Hem voegt, zal dus het aardse Jeruzalem kwijtraken. Dat geloof deelt de schrijver met zijn lezers, vandaar dat hij de wij-vorm gebruikt: wij hebben hier geen blijvende stad.
Pella
Historisch gezien is het heel goed mogelijk dat die lezers Messiasbelijdende Joden waren, afkomstig uit de stad Jeruzalem. Dan heeft de oproep om het legerkamp te verlaten voor hen concrete betekenis gehad. Jeruzalem werd namelijk in de periode van 66 tot 70 na Chr. door Romeinse legioenen omsingeld en uiteindelijk ingenomen. Heidenen vertrapten de stad, zoals Jezus Zijn leerlingen al had voorzegd. „Wanneer jullie zien dat Jeruzalem door legertroepen omsingeld is, weet dan dat de verwoesting van de stad nabij is. Wie in Judea is moet dan de bergen in vluchten, wie in Jeruzalem is moet er wegtrekken, en wie op het land is moet niet naar de stad gaan” (Luk. 21:20-21). De heilige stad zou volgens Jezus geen veilige stad meer zijn.
Inderdaad, stelt de brief aan de Hebreeën, de stad van hier –Jeruzalem op aarde– biedt geen houvast en heeft geen toekomst. De verovering door de Romeinen en de daaropvolgende tempelverwoesting betekenen voor hem het begin van het einde. Maar de lezers worden aangemoedigd niet langer hun tent op te slaan binnen het kamp van het orthodoxe Jodendom. In het voetspoor van Jezus kan men zelfs de heilige stad achter zich laten en het aardse Jeruzalem loslaten.
Zo gebeurde het ook, volgens de traditie. De Joods-christelijke gemeente vluchtte voor het oorlogsgeweld –voor of nog tijdens de stadsomsingeling– en vond veilige opvang buiten de eigen landsgrenzen, in de stad Pella in Transjordanië.
Toekomst
Tegelijk wordt juist uit de brief aan de Hebreeën duidelijk hoeveel ons als christenen door God gegeven is. Let maar op wat wij allemaal ‘hebben’ volgens de schrijver. Wij hebben een hooggeplaatste Hogepriester, die dienstdoet in het hemelse heiligdom (Hebr. 4:14; 8:1; 10:21). Wij hebben een ‘altaar’ (aanduiding voor Golgota), waarop het volmaakte offer van Jezus Christus werd gebracht (Hebr. 13:10). Wij hebben een onwankelbaar koninkrijk (Hebr. 12:28). Het enige dat we blijkbaar niet hebben, is die blijvende stad. Jeruzalem, de Godsstad hier beneden, is ons niet in bezit gegeven. Wat we daarom moeten zoeken is, aldus Hebreeën 13:14, „de toekomstige [stad]” (Grieks: tèn mellousan [polin]). De stad van de toekomst is het hemelse Jeruzalem. En die toekomst was al twee keer eerder aangekondigd in de brief.
Over Abraham zegt Hebreeën 11:10 dat hij, als tentbewoner in het beloofde land, „uitzag naar een stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd.” ”De stad met fundamenten” verwijst waarschijnlijk naar Psalm 87:1, waar Sion bezongen wordt als internationale wereldstad, stevig gefundeerd door niemand minder dan de Heere Zelf. Maar een stad die door de Schepper zelf ontworpen en gebouwd is, moet het aardse Sion letterlijk en figuurlijk te boven gaan. Zo’n bouwproject vereist een nieuw wereldbestel, met de funderingen van het nieuwe Jeruzalem (Openb. 21:14, 19-20).
Abraham en de andere aartsvaders verlangden naar een hemelse realiteit die ver uitgaat boven Jeruzalem. Dit besef kan de lezers helpen de betekenis van de traditionele Godsstad te relativeren. Alle gelovigen, die net als Abraham uitzien naar het hemelse vaderland in de verte, hebben dezelfde eindbestemming voor ogen. De grote Stedenbouwkundige heeft in de hemel een stad gereedgemaakt die heel zijn volk tot vaste woon- en verblijfplaats zal dienen (Hebr. 11:16b).
Pelgrimsreis
De tweede keer dat de toekomst ter sprake komt is in Hebreeën 12:22. Daar wordt het hemelse Jeruzalem de stad van de levende God genoemd, met een grotere uitstraling dan de vroegere Sionsberg. De lezers van de brief hebben het doel van hun pelgrimsreis bereikt wanneer zij tot God naderen. Dat ”naderen” lijkt te herinneren aan het opgaan naar Jeruzalem, met het huis van de Heere als centrale ontmoetingsplaats voor alle stammen van Israël (Psalm 122 is een pelgrimslied in deze setting).
Nieuwtestamentische lezers zien het hemelse Jeruzalem als een trefpunt dat het aardse Jeruzalem in alles overtreft, een basis voor het geloof biedt die steviger is dan ooit, maar daarom ook een grotere verantwoordelijkheid van hen vraagt. Deze stad vormt een absoluut hoogtepunt. Het hemelse heiligdom ligt immers open, wanneer God benaderd wordt via Jezus Christus: dan betreedt men een liturgische ruimte van hemel en aarde samen. Naderen tot de levende God met Zijn heilige engelen – die beweging grijpt vooruit op een eschatologische ontmoeting met de Eeuwige.
Zoekers
”Wij hebben hier geen blijvende stad” betekent dus niet dat christenen deze wereld achter zich moeten laten. Wij blijven gewoon hier wonen, in een stad of een dorp. En als we het geestelijk gesproken elders moeten zoeken, dan toch vooral in de richting van de Gekruisigde, Die na Zijn overwinning op de dood voorgoed in Gods nabijheid verblijft. Daarom verlangen wij naar een nieuwe Godsstad, het hemelse Jeruzalem, dat volgens de apostel Paulus onze moederstad is (Gal. 4:26).
In de heilsprofetie uit Jesaja 62:12 heet Jeruzalem een graag gezochte stad, wanneer Sion geen versmade vrouw meer is. Opgetogen zal Gods volk dan door zijn poorten binnentrekken (Jes. 62:10). Hier treffen we de omgekeerde beweging aan: in de toekomst gaat men Jeruzalem weer binnen. Dat is de toekomstige stad die wij zoeken, zoals de schrijver van de brief aan de Hebreeën letterlijk zegt.
Blijkbaar moeten wij wel op zoek naar de stad van de toekomst. We komen er niet vanzelf. Dit is echt iets voor zoekers die intensief verlangen, voor emigranten die uitzien naar hun nieuwe vaderland (vgl. Hebr. 11:13-16a).
De stad die wij zoeken, bevindt zich nu nog in de andere wereld. Maar hij zal ook in deze wereld gevestigd worden, wanneer God Zijn tent opslaat onder de mensen (Openb. 21:2-3). Op deze stad moeten alle christenen zich voortaan oriënteren, niet langer op het aardse Jeruzalem. Gelukkig te prijzen zijn degenen die door de poorten het nieuwe Jeruzalem mogen binnengaan (Openb. 22:14). Dan zullen wij namelijk wél een blijvende stad vinden – de onverwoestbare hoofdstad van Gods Koninkrijk.
De auteur is hoogleraar Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit in Kampen. Dit artikel is een ingekorte voorpublicatie van een hoofdstuk uit zijn boek ”Handbagage voor Jezusvolgers. Twintig inzichten om mee te nemen”, dat binnenkort verschijnt bij Buijten & Schipperheijn Motief te Amsterdam (ISBN 978-90-5881-901-7).