Bart-Jan Spruyt: Christelijk-sociale denken relevanter dan ooit
De oude verzorgingsstaat moet plaats gaan maken voor de participatiesamenleving. Abraham Kuyper en paus Leo XIII legden 125 jaar geleden de grondslag voor het christelijk-sociale denken, dat bij deze overgang weer actueler blijkt dan ooit.
Onlangs ontmoette ik een man die een kerkelijke functie bekleedt in een dorp in de provincie Utrecht. Hij is het natuurlijke aanspreekpunt voor het gemeentebestuur van het dorp, dat te weten was gekomen dat vele boeren het niet gemakkelijk hebben, vooral als gevolg van de lage melkprijzen.
De wethouder vroeg de ouderling of zijn kerk hier iets kon betekenen. De ouderling belde de bestuurders van de andere kerken in het dorp en kwam in contact met een plaatselijke ondernemer, de uitbater van een supermarkt, die vertelde dat hij aan het einde van de dag geregeld wel zo’n dertig broden overheeft. Die gooide hij altijd weg.
Maar daar kwam verandering in. De drie kerken mochten die broden aan het einde van de dag komen ophalen. De broden worden in een vriezer opgeslagen en discreet uitgedeeld aan alle mensen in het dorp die daar behoefte aan hebben.
Dit gebeurt dus in Nederland. Mensen zitten zo krap bij kas dat zelfs een paar gratis broden hartelijk welkom zijn. Het is niet meer de overheid die in deze zorg voorziet. De overheid doet een beroep op –zoals dat deftig heet– de ”civil society”. Die bestaat uit groepen van mensen (verenigingen, kerken) en levert in samenwerking met het bedrijfsleven de hulp die voorheen tot het monopolie van de overheid behoorde. We hebben er sinds de eerste Troonrede van Willem-Alexander (2013) zelfs een nieuw woord voor: de participatiesamenleving.
Revolutie
Volgens velen is deze ontwikkeling geen wenkend perspectief. Anderen vinden het juist prachtig. Tot de voorstanders zouden in ieder geval de twee kerkelijke leiders hebben behoord die 125 jaar geleden grootse toespraken hielden waarmee ze de grondslag legden voor een manier van denken die in de boeken is gekomen als het christelijk-sociale denken. De ene was de gereformeerde Abraham Kuyper. De ander was paus Leo XIII.
Zowel de gereformeerde voorman als de paus reageerde op de zogeheten sociale kwestie: de mensonterende sociale ellende als gevolg van de industriële revolutie. De bestaande antwoorden op deze kwestie wezen beide heren af. De liberalen meenden dat het probleem vanzelf tot een oplossing zou komen wanneer de wetten van de markt hun gang konden gaan. Het overschot aan arbeid zou vroeg of laat veranderen in een tekort en dus tot stijgende lonen en een hoger welvaartsniveau voor de arbeiders. De socialisten waren minder optimistisch en riepen of de revolutie uit of richtten sociaaldemocratische partijen op om de macht te grijpen die nodig was om de wetten te maken die het economische leven in goede banen zouden leiden.
Onverschilligheid
Vanuit de christelijke optiek van Kuyper en de paus getuigde het liberale standpunt van een verwerpelijke onverschilligheid. Dan hadden de socialisten het hart wel op de goede plek zitten. Maar die maakten weer de fout dat zij de oplossing in de handen van de overheid wilden leggen. Maar wie de staat te veel macht geeft, slaat alle energie en creativiteit in de samenleving dood.
Beide mannen bepleitten daarom een middenweg. Wie in de problemen komt, is daar in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor. Als hij hulp nodig heeft, zijn er vervolgens de maatschappelijke verbanden waarvan hij als individu deel uitmaakt: zijn gezin, familie, de buurt en buren, verenigingen, kerken, filantropische instellingen. Pas als al die instellingen de benodigde hulp niet kunnen bieden, pas dan, en niet eerder, moet de overheid te hulp schieten. En die moet dat dan ook wel echt doen.
Deze manier van denken is, in deze pure vorm, al na de Eerste Wereldoorlog vaarwel gezegd – behalve in de kring van de SGP (het zij tot haar eer gezegd). Hulp moest een recht zijn en geen gunst waarvoor je dankbaar moest zijn, en hij moest anoniem zijn en voor iedereen dezelfde. Dat zijn de principes die aan onze verzorgingsstaat ten grondslag hebben gelegen.
Het gekke, of op z’n minst opmerkelijke, is nu dat de pleidooien die politici als staatssecretaris Van Rijn voor een zogenaamde participatiesamenleving voeren, in feite een terugkeer tot het oorspronkelijke christelijk-sociale denken betekenen. De verzorgingsstaat is te duur en te ingewikkeld geworden, en de overheid kan en wil alleen nog maar hulp bieden wanneer de betrokkene kan bewijzen dat zijn sociale netwerk die hulp niet kan bieden. Alleen dan, en niet eerder.
Leegte
In linkse hoek is verontwaardigd op deze omslag gereageerd. VVD, CDA en de kleine christelijke partijen vinden het wel wat, zo’n participatiesamenleving. Maar de VVD vindt dat de bestaande netwerken die nieuwe samenleving kunnen schragen, terwijl de christelijke politici zich dat nu juist afvragen. Is zo’n samenleving geen terugkeer naar een samenleving die niet meer bestaat, of niet overal meer bestaat, en die er ook nooit meer gaat komen? Is de bepleite omslag eigenlijk niet gewoon een ordinaire bezuinigingsmaatregel die een grote leegte creëert?
De discussie laat in ieder geval zien dat het christelijk-sociale denken na 125 jaar relevanter is dan ooit. Daarin wordt namelijk niet alleen de vraag naar een alternatief voor de oude verzorgingsstaat beantwoord, maar gaat het ook over de voorwaarden (cultureel en moreel) die dat alternatief mogelijk maken. Duidelijk is in ieder geval dat alleen een terugtredende overheid weer de creativiteit aanboort die in de samenleving aanwezig is. Hopelijk niet alleen in een dorpje in Utrecht.
Dit artikel is een samenvatting van de inleiding van het boek ”Sociale nood en christelijk geloof. Bronnen van christelijk-sociaal denken voor de participatiesamenleving”, uitgegeven en toegelicht door dr. Bart Jan Spruyt (uitgeverij Labarum Academic, 2016).