Geschiedschrijving blijft leven van verrassingen
Wat zoekt een kerkhistoricus op een congres dat gewijd is aan de vroegmoderne geschiedenis? Het antwoord is eenvoudig: De kerk was in die vroegmoderne tijd een dermate belangrijk instituut dat geen historicus eromheen kan.
De zestiende eeuw was de eeuw waarin met de Reformatie de scheuring van de westerse kerk een feit werd. De confessionele oorlogen die Europa verdeelden, zijn uiteraard grote onderwerpen van historisch onderzoek. Maatschappelijke, culturele en politieke ontwikkelingen kunnen niet los worden gezien van wat er in kerk en godsdienst aan de hand was.
Verantwoording
Toch ontstaat er op een groot internationaal historisch congres voor kerkhistorici –en zeker bij degenen die ook geestelijke affiniteit hebben met de geschiedenis van kerk en geloof– soms een zekere mate van vervreemding. Hoewel het ook goed is dat kerkhistorici zich juist voor het forum van de meer geseculariseerde collega’s verantwoorden, om niet de indruk te geven dat hun wijze van geschiedenis bedrijven een zeker partijdigheid in zich heeft. Zo kunnen er soms ook reformatiecongressen zijn waar de theologische affiniteit zo sterk aanwezig is dat de onbevooroordeelde historische benadering gevaar loopt. Als wij al te zeer in de ban komen van ”onze helden”, Luther en Calvijn bijvoorbeeld, dan is het goed als seculiere historici ons bij de les houden.
Historische discipline
Vorige week moest ik, tijdens het congres van de Sixteenth Century Society in Brugge, denken aan wat prof. Heiko A. Oberman eens zei. Hij vreesde dat de kerkgeschiedenis als historische discipline niet meer echt serieus genomen werd, omdat zij verdacht zou worden van theologische partijdigheid. Oberman vertelde in dit verband dat een collega in Amerika zelfs eens beweerde dat je, om Luthers rol in de geschiedenis te begrijpen, zijn preken helemaal niet hoefde te lezen. Toch moest deze minachting, die de kerkgeschiedenis door haar eenzijdigheid misschien zelfs wel heeft opgeroepen, een stimulans zijn om in het kader van de vroegmoderne geschiedenis zo goed en bekwaam mogelijk deel te nemen aan het historisch discours. In die zin is het naar beide kanten toe heilzaam dat kerkhistorici zo’n congres bezoeken.
Er waren in Brugge overigens nog heel wat programma’s die te maken hadden met de thema’s van de Reformatie. Om er een paar te noemen: Luther en de Joden, Erasmus en de uitgave van het Nieuwe Testament. Er was ook een bijdrage van Nederlandse historici die zich bezighouden met de theologische achtergrond van de ”Synopsis Puriorus Theologiae” (1625). Zo zouden er ook nog tientallen workshops kunnen worden genoemd.
Communicatie
Belangrijk op zo’n congres is de communicatie tussen de deelnemers. Het levert soms aardige verrassingen op. Waar duizend historici rondlopen, zullen velen bekenden spreken. Ook nieuwe contacten zijn waardevol, als ze op het terrein van onderzoek op elkaar aansluiten. Het congres in Brugge heeft zeker door onderlinge uitwisseling een stimulans gegeven aan nieuw onderzoek en nieuwe publicaties.
Het had in Brugge ook wel wat weg van een verzamelaarsbeurs. Collectioneurs die verzamelen als hobby hebben, blijven altijd zoeken naar wat er in hun collectie ontbreekt. Wat een vreugde is het dan als je het ontbrekende onverwachts vindt.
Zo sprak ik met een Nederlandse collega die met een bepaald onderzoek bezig was. Ze kwam met enkele vragen in haar onderzoek maar niet verder. Ze vertelde met enthousiasme dat ze op het congres iemand ontmoet had die precies datgene presenteerde waar zij al zo lang naar op zoek was. Opeens kon ze een witte vlek in haar onderzoek inkleuren. Zo blijft historisch onderzoek gebaat bij verrassingen.
Dr. M. A. van den Berg doet verslag van de jaarlijkse bijeenkomst van de Sixteenth Century Society and Conference (SCSC), die dit jaar van 18 tot en met 20 augustus in Brugge werd gehouden. Vandaag deel 3 (slot).