Martelarengeschiedenissen in Brugge belicht als propaganda
Met meer dan 300 verschillende sessies rond historische thema’s biedt de jaarlijkse bijeenkomst van de Sixteenth Century Society and Conference in Brugge een gevarieerd programma. Soms is het lastig om door de bomen het bos te zien.
Nog steeds is er bijzondere interesse in zogenaamde genderstudies, waarbij de rol van vrouwen in de periode tussen middeleeuwen en moderne tijd aandacht krijgt. Ook het artistieke van de kunsten, vooral toneel en schilderkunst, krijgt volop aandacht. Voor Amerikanen die dit soort congressen in eigen land meestal houden in een onpersoonlijk hotel, moet het een bijzonder genoegen zijn om daadwerkelijk rond te wandelen in het goed bewaarde historische centrum van ‘vroegmodern’ Brugge.
De rol van boeken in de begintijd van de drukpers krijgt uiteraard alle ruimte in het programma. Het gaat dan niet altijd om de inhoud ervan, maar om de maatschappelijke en culturele functie en werking. Zo is er een workshop over reacties op geweld in Frankrijk in de tijd van de godsdienstoorlogen.
Martelaren
De drie Amerikaanse historici die hun paper presenteerd, bespraken een drietal publicaties uit die tijd: een beschrijving van de oorlogen zelf door de hugenoot La Popelinière, het martelarenboek van Jean Crespin, dat van zeer grote invloed is geweest in Frankrijk, en een toneelstuk van rooms-katholieke zijde naar aanleiding van de slachting onder hugenoten tijdens de Bartholomeusnacht, 24 augustus 1572. Daarbij werd in detail besproken niet wat de schrijvers hebben geschreven, maar wat hun heeft bewogen tot hun geschriften. Martelarengeschiedenissen waren in die tijd deel van de propaganda en leidden niet zelden tot radicalisering.
Drie medewerkers van het Meeter Center uit Grand Rapids spraken over ”Vluchtelingen, verdeelde gemeenschappen en leerstellige debatten: Conflict in het tijdperk van de Reformatie”. Prof. James Blakely sprak over de situatie in Zwitserland, waar het zeldzame zich voordeed dat de bevolking kon kiezen of een stad zich bij het rooms-katholieke of het reformatorische kamp voegde.
Prof. Lyle Bierma van Calvin Theological Seminary, een groot kenner van de Heidelbergse Catechismus, sprak over vraag en antwoord 44 van deze geloofsbelijdenis, over de betekenis van Christus’ nederdaling ter helle. Hij liet zien dat Ursinus in zijn keus om in de catechismus vooral de diepte van het geestelijk lijden van Christus te benadrukken niet alleen in de traditie van Calvijn stond, maar dat zeker ook elementen van Luther zijn verwerkt. Deze liet zowel het geestelijk lijden als het overwinningsmotief van de nederdaling ter helle naast elkaar staan. Zijn conclusie was dat de leerstellige posities tussen lutherse en calvinistische elementen, niet zo duidelijk vastlagen als later wel is aangenomen. De Heidelbergse Catechismus was volgens hem meer een consensusdocument dan een belijdenis van één specifieke richting binnen de Reformatie.
Vluchtelingengemeenten
Prof. Mirjam van Veen van de Vrije Universiteit in Amsterdam gaf een inkijkje in haar nieuwe project, dat zich richt op de Nederlandse vluchtelingengemeenten in de zestiende eeuw. Ze stelde dat de claim die calvinistische vluchtelingen in Duitsland deden, om ook kerkelijk een eigen plaats te mogen krijgen in de Duitse steden, bij lutheranen, vooral bij Westphal (de grote opponent van Calvijn in de avondmaalsstrijd), veel weerstand opriep.
De lutheranen waren niet van plan om de verdreven calvinisten een toevluchtsoord te bieden, wanneer deze vluchtelingen een dreiging zouden kunnen worden voor de lutherse kerken. Ze vreesden dat ze hen wilden overtuigen van hun gereformeerde gelijk, zo betoogde Van Veen. Lutheranen gingen zelfs zover dat ze de vluchtelingen als ”martelaren van de duivel” de deur wezen.
Dr. M. A. van den Berg doet verslag van de jaarlijkse bijeenkomst van de Sixteenth Century Society and Conference (SCSC), die dit jaar van 18 tot en met 20 augustus in Brugge wordt gehouden. Maandag deel 3.