Kerkelijk besef
Hooglied 1:7
„Zeg mij aan, Gij Die mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in de middag; want waarom zou ik zijn als een die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen?”
De bruid begeerde onder de kudde van Koning Jezus te leven, die in leer, sacramenten en tucht kerkelijk verenigd was ten opzichte van elkaar. Waar zo’n kudde niet gevonden wordt, daar treuren de oprechten als een eenzame mus op het dak, want zij betuigen: „Ik ben een gezel van allen die U vrezen, en van hen die Uw bevelen onderhouden” (Psalm 119:63).
De Heilige Geest waarschuwt door dit voorbeeld de schapen die liever alleen dolen, wat gevaarlijk is – die bijna allen in leer en praktijk afdwalen. Sommigen bestrijden dat er tegenwoordig nog een zichtbare gemeente bestaat. Maar Christus heeft gezegd: „De poorten van de hel zullen die niet overweldigen” (Mattheüs 16:18). Anderen geven voor dat zij die gemeente niet vinden kunnen. Maar eenieder heeft zich nauwkeurig te onderzoeken: wij zijn allen Adamskinderen, die zoals het vee liever tomeloos in de ruimte weiden. Bedenk toch dat het geen menselijke wetten zijn, maar wel van Sions gezalfde Koning. Hoe treurig is het als zij door daden zeggen: „Laat ons Hun banden verscheuren, en Hun touwen van ons werpen” (Psalm 2:3). Mochten de oprechte schapen eens met kracht in hun zielen horen hoe David zijn omzwerven buiten de kudde belijdt: „Ik heb gedwaald als een verloren schaap…” (Psalm 119:176). Lees eens de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 28: „…dat niemand van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op zichzelf te houden!
E. Fransen, predikant te Barneveld
(”Sions weeklacht”, 1926)