Rodney Stark: Rooms-Katholieke Kerk was niet zo antimodern en wreed
De Rooms-Katholieke Kerk was niet antimodern, tegen de wetenschap en wreed, stelt de Amerikaanse godsdienstsocioloog en historicus Rodney Stark. Hij ziet bij veel moderne historici een hetze tegen de kerk.
In zijn recent verschenen boek ”Bearing false witness. Debunking centuries of anti-catholic history” (Templeton Press) keert hij zich tegen „extreme overdrijvingen en valse beschuldigingen” door veel historici, onder wie gerenommeerde wetenschappers. Die hebben betrekking op misverstanden over de inquisitie, de kruistochten, uitbarstingen van antisemitisme en slavernij. De kerk is volgens de ‘cultuurchristen’ Stark niet schuldig aan excessen op deze terreinen. Integendeel, de kerk heeft zich juist in vele gevallen tegen geweld, haat en intolerantie verzet, zo betoogt hij.
Stark velt vooral een scherp oordeel over de gedachte dat de middeleeuwen donker waren vergeleken met de renaissance en de verlichting. In die laatste tijdperken zouden het licht en de rede eindelijk zegevieren en de moderne tijd inluiden. Maar eeuwen voor de renaissance was er volgens Stark al sprake van een hoogontwikkelde cultuur. Vrome monniken vertaalden klassieke bronnen in het Latijn. De scholastici kenden de antieke Griekse en Romeinse auteurs en stichtten de grote universiteiten van Europa. Zij waren de eersten die de experimentele methode leerden, die leidde tot het ontstaan van de moderne westerse wetenschap.
Opmerkelijk en ironisch is volgens Stark dat verlichtingsdenkers als Voltaire, Rousseau, Hume en Diderot literaire figuren waren, niet bezig met wetenschap als zodanig. Wat de verlichting daadwerkelijk in het leven riep, was een traditie van „venijnige seculiere aanvallen op religie in naam van de wetenschap.”
Renaissance en verlichting borduurden volgens Stark slechts voort op de snelle vooruitgang in kennis en wetenschap die al begon na de val van Rome in de vijfde eeuw. „Het is gebruikelijk om de eeuw van de rede te laten beginnen in de zeventiende eeuw. In werkelijkheid begon die al aan het einde van de tweede eeuw. Toen ontstond de theologie, die bestond uit het nadenken over God door middel van de rede.”
Toegewijd
De leiders van de zogenoemde ”wetenschappelijke revolutie” in de zeventiende eeuw waren volgens Stark toegewijde rooms-katholieken, zoals Newton en Kepler. In protestantse en puriteinse kringen werd wetenschap gezien als een godsdienstige roeping. „De wereld was Gods handwerk, het was de plicht om dit te bestuderen. Het was een instrument om God te verheerlijken.”
Wetenschap ontstond vooral in het christelijke Europa omdat de middeleeuwers geloofden dat wetenschap mogelijk en wenselijk was, stelt Stark. „De basis van hun geloof was hun beeld van God en Zijn schepping.”
Het christendom was essentieel voor de ontwikkeling van de westerse wetenschap, maar die relatie bestaat niet meer. „De wetenschap is net zo seculier geworden als zij oorspronkelijk christelijk was.”
Het ontstaan van een onafhankelijke wetenschap leidde zelfs tot nieuwe spanningen tussen theologie en wetenschap. Volgens Stark is er een militante groep van atheïsten opgestaan die religie als „bijgelovige nonsens” bestrijdt. „Zij zijn niet in staat te begrijpen dat wetenschap beperkt is tot de natuurlijke, empirische wereld en niets kan zeggen over een niet-zintuiglijk waarneembare geestelijke werkelijkheid.”
Bij veel moderne historici leeft de gedachte dat de Rooms-Katholieke Kerk wetenschappers als Galileo Galilei vreesde en vervolgde. Deze werd echter niet gevangengezet, zoals vaak beweerd wordt, maar kreeg „comfortabel huisarrest.” Het waren niet zozeer de wetenschappelijke overtuigingen die Galilei in conflict met de kerk brachten, maar meer zijn „arrogante bedriegerij.”
Ketterij
Rome was niet de kerk die vrijheid en democratie tegenhield, zo betoogt Stark. Integendeel, zij keerde zich tegen tirannen, vooral als die de kerk wilden verwoesten.
Stark stelt verder dat de kerk in de middeleeuwen geen interesse toonde in het naspeuren van ketterij. Er bestond een zeker godsdienstig monopolie, zodat er sprake was van tolerantie. „De kerk voelde zich zeker en rust overheerste.” Pas in de elfde eeuw veranderde dit. Toen hield de kerk bloedige campagnes tegen onder anderen de katharen.
De kerk is volgens Stark nooit verantwoordelijk geweest voor antisemitische uitbarstingen. Deze werden geleid door leken en zelfs verhinderd door de kerk. Stark: „De Rooms-Katholieke Kerk heeft een lange traditie van verzet tegen de aanvallen op Joden, tot en met paus Pius XII in de Tweede Wereldoorlog toe. Deze wordt daarom ook ten onrechte aangeduid als Hitlers paus.”