Walchers platteland was ooit tuin van vermaak voor stedeling
Honderden buitenplaatsen had Walcheren ooit. Het leverde het eiland de bijnaam ”het pryeel van Zeeland” op. Martin van den Broeke (41) is al sinds zijn elfde jaar gefascineerd door de Walcherse buitenplaatsen. Vorige week leverde die hartstocht hem de doctorstitel op.
De in Grijpskerke geboren jurist Martin van den Broeke, die nu in het Zuid-Hollandse Rijswijk woont, promoveerde op 30 juni aan de Rijksuniversiteit Groningen bij de bijzondere leerstoel historische buitenplaatsen en landgoederen. Zijn vuistdikke proefschrift belicht het bloeiende buitenleven van Walcherse stedelingen tussen 1600 en 1820.
Schilderij
De Walcherse buitenplaatsen en hofsteden boeien Van den Broeke. Als kind speelde hij op ’t Munnikenhof, even buiten zijn geboortedorp. Jacob Cats woonde daar een tijdje. Toen Van den Broeke als elfjarige in het Zeeuws Museum oog in oog stond met een schilderij van ’t Munnikenhof uit 1659 van Willem Schellinckx sloeg de vonk over.
Dat doek siert nu de omslag van zijn proefschrift. Van den Broeke: „In het gedicht ”Tweeëntachtigjarig Leven”, een soort autobiografie, beschrijft Cats hoe hij op ’t Munnikenhof groente uit eigen moestuin at en hoe zijn kinderen tussen de bomen speelden. Die buitenplaats leek me een aardig vertrekpunt voor mijn studie, ofschoon ik mijn liefde voor de Walcherse buitens nog altijd als pure liefhebberij beschouw. Je kunt zeggen dat ik van mijn hobby mijn proefschrift heb gemaakt.”
Welvarend
De dichte concentratie aan buitenplaatsen op Walcheren is eenvoudig te verklaren, zegt Van den Broeke. „De Zeeuwse steden waar het geld verdiend werd, lagen op dat eiland. En welvarende stedelingen zochten als het ware in hun achtertuin hun vermaak. Hun buitenleven was een soort voortzetting van het stadsleven. Reizen naar een ander Zeeuws eiland was kostbaar, dus bouwden de Middelburger en de Vlissinger hun buitenplaats dicht bij de stad.”
Er waren wel uitzonderingen. „Van Jacob Cats, die in Middelburg woonde, is bekend dat hij een hofstede had bij Breskens. Dat was echter meer een administratiekantoor voor de inpolderingsactiviteiten die hij daar ontplooide. Zijn echte buitenhuis stond op Walcheren.”
Van den Broeke: „Rond Vlissingen resulteerde de trek naar buiten in een wolk van heel kleine buitenplaatsen, hofsteden vooral die waren voorzien van een aparte herenkamer voor de eigenaar. In historisch opzicht zijn die kleinere lustoorden grotendeels aan de aandacht ontsnapt omdat men bij buitenplaatsen in eerste instantie denkt aan kastelen en grote parken. De werkelijkheid in de zeventiende en achttiende eeuw was veel rijker en gevarieerder. Ik heb het hele spectrum van theekoepeltjes langs de singel tot aan kastelen met vele hectaren metende parken en alles wat daar tussenin zit willen belichten. Daardoor is een rijkgeschakeerd beeld van de cultuur van het buitenleven van weleer ontstaan.”
Naast plezier leverden de Walcherse buitenhoven ook profijt op, weet de nieuwe doctor. „Tuinbouw, fruitteelt en bosbouw leverden dikwijls genoeg op om de onderhoudskosten van de buitenplaats te dekken. Met hun buitenplaatsen toonden rijke stedelingen ook hun aanzien. In de loop van de achttiende eeuw kreeg de buitenplaats meer en meer de functie van een familiezetel, een plek waarmee families die een stempel drukten op het stadsbestuur lieten zien dat zij tot de regentenklasse behoorden. Zo werd het buitenverblijf een statussymbool waarmee gezegd werd: ik hoor erbij.”
Hoe gehecht sommigen waren aan hun familiebezit blijkt uit de worsteling van de eigenaar van het Huis te Oostkapelle, Johan Steengracht van Oostcapelle. In de Franse tijd nam het Franse leger diens eigendom in beslag. Steengracht woonde in Den Haag, maar wenste zijn geërfde landhuis als zomerhuis te gebruiken. „Tot aan koning Lodewijk Napoleon heeft hij geprocedeerd om de Fransen uit zijn huis te krijgen, een strijd die jaren duurde. Uiteindelijk is het Huis te Oostkapelle –compleet uitgewoond door het Franse leger– verkocht aan een sloper en in 1807 afgebroken.”
Hofsteden
Martin van den Broeke zegt dat Walcheren in 1750 in totaal 139 grote en kleine buitenplaatsen telde. „Maar het buitenleven was vluchtig. Buitens werden verkocht aan boeren of werden herberg. Er waren heel veel hofsteden, maar ze bestonden niet tegelijkertijd. Tel je alles bij elkaar op, dan kom je uit op enkele honderden buitenverblijven. Er waren alleen al tientallen theekoepeltjes langs de stadssingels.
Historicus Mattheus Smallegange schreef dan ook in zijn ”Nieuwe Cronyk van Zeeland” uit 1700 dat er op Walcheren op steenworp afstand van elkaar zo veel hofsteden en plezierhuizen lagen dat het eiland omschreven kon worden als ”het pryeel van Zeeland”. Van den Broeke: „Het Walchers platteland stond in het teken van het plezier van de stedeling.”
”Het pryeel van Zeeland” is een uitgave van uitgeverij Verloren in Hilversum en kost 49 euro.