Cultuur & boeken

De scheepsbouwdynastie van de familie Van Duivendijk

Onder schippers geldt de naam als een begrip: Van Duijvendijk. De beroemde scheepsbouwdynastie heeft in drie eeuwen maar liefst 35 werven voortgebracht; twee ervan bestaan er nog.

Dick den Braber

6 July 2016 08:00Gewijzigd op 16 November 2020 04:50
Schrijver Hans van Duivendijk bij Scheepswerf van Duivendijk B.V. in Bruinisse. Links het loodsje waarin onder meer zijn grootvader Pieter hoogaarzen bouwde. beeld uit ”Het liefst eigen baas"
Schrijver Hans van Duivendijk bij Scheepswerf van Duivendijk B.V. in Bruinisse. Links het loodsje waarin onder meer zijn grootvader Pieter hoogaarzen bouwde. beeld uit ”Het liefst eigen baas"

In zijn boek ”Liever eigen baas” belicht Nijmegenaar Hans van Duivendijk (82) ze allemaal. „Weduwen die de werf leidden, hadden vaak meer succes dan hun echtgenoten.”

Ja, die naam. De verschillende schrijfwijzen hebben al genoeg verwarring gegeven: Duij/uy/ui/vendijk – ooit zelfs gespeld als Duyvendyck. De spelling hiervan is van het begin af aan fout gegaan, verzucht Hans van Duivendijk. „Die mensen waren wel eigen baas, maar nauwelijks geletterd. Hierdoor is er flink mee gerommeld.” De eerste werven, in het Zuid-Hollandse Lekkerkerk, heetten Van Duijvendijk, evenals de werven in het nabijgelegen Ouderkerk aan den IJssel en het ernaast gelegen Krimpen. De werven in Papendrecht en Hendrik-Ido-Ambacht droegen echter na verloop van tijd de naam Van Duyvendijk. Zijn eigen naam spelt de schrijver weer anders. „Ik komt uit de Zeeuwse tak. De negen werven uit Zeeland die in mijn boek staan, waren allemaal van een Van Duivendijk, dus met ui. Maar we stammen allemaal van dezelfde scheepsbouwer die in 1735 in Lekkerkerk zijn eerste werf begon.”

Met een van al die werven was de gepensioneerd civiel ingenieur van jongs af aan vertrouwd: Weltevreden in Bruinisse. „Van mijns vaders oudste broer, oom Dirk. In 1892 had mijn overgrootvader hem opgericht.” Zijn achterneef Leendert leidt nu de onderneming. Van Duivendijk: „Als kind kwam ik er weleens op familiebezoek; maar mijn neven waren al volwassen, dus kinderspeelgoed had mijn tante niet. Gelukkig nam oom Dirk mijn vader en ons dan mee naar de werf. Daar keken we onze ogen uit.”

Ook Hans’ vader dreef enige tijd een scheepswerfje. „In Zierikzee, waar wij woonden. Maar voor mijn geboorte had hij dat al opgedoekt. Hij had geen geld om de overstap van hout naar ijzer te maken, terwijl je weinig houten vissersschepen in Zierikzee had. Een hoop werven zijn in die periode om die reden verdwenen. Oom Dirk werkte nog wel met hout, maar Bruinisse had veel meer schepen om reparatiewerk aan te verrichten.”

Verdwenen

Van het bestaan van andere werven uit zijn familie had Hans lange tijd geen benul. Dit veranderde toen hij in Delft ging studeren. „Toen ik daarvandaan eens naar mijn oom fietste om er te logeren, zag ik bij Willemstad een voormalige scheepswerf met de naam M. van Duivendijk. Oom Dirk vertelde mij daarop dat onze familie nog veel meer scheepswerven had voortgebracht.”

Het lijstje dat ze daarop maakten, bevatte onder meer de plaatsnamen Gouda (Stolwijkersluis), Krimpen aan den IJssel, Lekkerkerk en Tholen. „Misschien was er ook nog een scheepswerf in Papendrecht geweest, dacht mijn oom, maar dat wist hij niet zeker.”

Nu, zestig jaar later, heeft Van Duivendijk het plaatje eindelijk compleet. Na vijf jaar intensief speurwerk. „Daarvóór had ik geen tijd om er goed in te duiken.” Maar toen in 2004 de sluiting van zowel Van Duijvendijk Dokmaatschappij in de Rotterdamse Waalhaven als de bekende werf in Krimpen een feit werd, bleven er nog maar twee werven uit zijn familie over. „Toen dacht ik: Ik moet snel alles op papier zetten, voor ze allemaal zijn verdwenen.”

Markante dame

In zijn boek schetst Van Duivendijk –gelardeerd met foto’s en beschrijvingen van scheepsbouwmethodes in de achterliggende eeuwen– van 35 scheepswerven de levensloop, activiteiten en specialismen. Alles verweeft hij met de familiegeschiedenis. Zodoende passeert een bonte verzameling karakters de revue die zijn familienaam op de scheepvaartkaart wisten te zetten.

Bijzondere aandacht heeft hij voor de „scheepmaaksters in de familie”: „Veel van de mannen overleden op jonge leeftijd. De vrouwen namen de werf dan over – en dat deden ze verdraaid goed.” Zijn verklaring hiervoor is simpel: „Ze bemoeiden zich niet met de techniek, daar hadden ze geen verstand van. Ze stelden een goede meesterknecht aan, en concentreerden zich op het financiële beleid en het binnenhalen van orders. Hun echtgenoten bouwden juist zelf graag mee aan de schepen. Hierdoor hadden ze veel te veel aan hun hoofd.”

Zijn opsomming van scheepmaaksters begint direct al met de weduwe van de eerste scheepsbouwer, Jan Dirkszn. van Duijvendijk. Na diens dood in 1769 zet zijn vrouw Willemijntje de Lekkerkerkse werf voort, samen met haar jongste zoon Cornelis. Over Willemijntjes bestier kon Van Duivendijk overigens weinig achterhalen: zij overleeft haar man slechts acht jaar.

Anders staat het met haar markante schoondochter Weijntje Oskam. Haar man Dirck overlijdt twee jaar na zijn vader, op 35-jarige leeftijd. Hierop zet Weijntje (31) zijn scheepswerf –de tweede van de familie, eveneens in Lekkerkerk– liefst zo’n veertig jaar voort.

De dame had haar op de tanden, blijkt uit stukken die Van Duivendijk boven water haalde: „Als haar zoon Teunis de zaak wil overnemen, besluit hij de werf naar een andere locatie te verplaatsen. Dat wil Weijntje niet, dus ze daagt haar zoon voor het gerecht van de schout en schepenen van Lekkerkerk.” Een dag later leggen moeder en zoon het alweer bij. Op aanraden van de schout, vermoedt Van Duivendijk. Zoon Teunis had trouwens groot gelijk, vindt hij. „Op de nieuwe locatie was er veel meer ruimte.”

Samenwerking

Opvallend vindt Hans dat de meeste weduwen –hij beschrijft er twaalf– hun leidinggevende positie lange tijd hebben behouden. „Ze deden het blijkbaar graag. Ze bleven zelfs aan het roer staan als hun zonen al volwassen waren. Die trokken hierdoor weg om een eigen werf te beginnen. Veel van de werven van mijn familie zijn zo ontstaan.” Dat gebeurde overigens meestal door overnames van bestaande werven; van keiharde concurrentie was zodoende geen sprake.

Van Duivendijk onderscheidt zes familietakken die zich vanuit Lekkerkerk steeds verder hebben uitgestrekt. Eerst elders in de Krimpenerwaard, later naar Papendrecht en Hendrik-Ido-Ambacht, en richting Zeeland. Een familielid had zelfs in Harlingen nog korte tijd een werf.

Van onderlinge kennisuitwisseling was trouwens geen sprake, denkt de schrijver. „Zonder de moderne communicatiemiddelen werden de afstanden hier al snel te groot voor. Als Melis Duivendijk vanuit Willemstad zijn vader Dirk in Tholen wilde spreken, moest hij lopend 30 kilometer afleggen. Dat kostte hem bij elkaar meer dan een halve dag.” Het enige voorbeeld van samenwerking vond hij tussen twee familiewerven in Papendrecht en Lekkerkerk. „Die kochten weleens wat van elkaar.”


Boekgegevens

”Het liefst eigen baas. De scheepswerven van de familie van Duijvendijk”, Hans van Duivendijk; uitg. in eigen beheer; 320 blz.; € 45,-. Bestellingen en/of informatie over verkooppunten via hans@vanduivendijk.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer