Opinie

Gebruikers missen christelijke zorg

De toekomst van christelijke zorginstellingen staat onder druk. Niet alleen vanwege de beleidsvoornemens van minister Hoogervorst, maar ook doordat mensen uit de gereformeerde gezindte massaal kiezen voor een algemene instelling. Dat concluderen Wim Bos en Johan Polder

14 April 2004 14:26Gewijzigd op 14 November 2020 01:08

op basis van de ”Vraagpeiling christelijke zorg” die TNS NIPO op dinsdag 6 april heeft gepresenteerd. De uitkomsten van het onderzoek ”Vraagpeiling christelijke zorg” nopen de zorginstellingen tot een (her)bezinning op het beleid, maar doen tevens een appèl op de zorggebruikers en hun sociale en kerkelijke omgeving. Want één ding staat als een paal boven water: ook al kiezen mensen zelf voor een algemene instelling, de christelijke identiteit wordt wel degelijk gemist.

Zorgkloof

”Minder behoefte aan refozorg”, luidde de kop waaronder in het RD van 7 april de uitkomsten van de ”Vraagpeiling christelijke zorg” werden samengevat. De kloof tussen aanbod en vraag zou vijf keer zo klein zijn als altijd was voorgesteld. Het artikel geeft echter op zijn best een naïeve voorstelling van zaken. Er is wel degelijk sprake van een grote zorgkloof. En met het oog op de toekomst van de christelijke zorg is het van belang dat iedereen daar goed van doordrongen is.

In 2000 constateerden Johan Polder en Hugo van der Wal dat de zorgkloof in de gereformeerde gezindte ongeveer 3,5 procent bedroeg. De doelgroep omvatte immers 4,5 procent van de Nederlandse bevolking, terwijl het zorgaanbod op 1 procent bleef steken. Deze constatering leidde tot tweeërlei reactie. De zorgaanbieders zeiden: „Zie je wel, onze capaciteit is veel te klein.”

„Nee”, luidde de tegenreactie, „jullie aanbod is helemaal niet te klein, de zorgvragers willen gewoon wat anders.”

Om de zorgkloof beter in beeld te krijgen heeft Focaris, de belangenvereniging van zorgaanbieders in de gereformeerde gezindte, twee grote onderzoeken uitbesteed aan het onderzoeksbureau TNS NIPO. In het eerste onderzoek, waarvan de resultaten in 2001 werden gepubliceerd, stonden de voorkeuren van mensen uit de gereformeerde gezindte centraal. Het nu gepresenteerde onderzoek ging over feitelijk gemaakte keuzen voor zorginstellingen en alle afwegingen die daarbij werden gemaakt.

Voorkeur voor christelijk

„Als ik mag kiezen, kies ik voor een christelijke zorginstelling.” Deze uitspraak werd in 2001 door 93 procent van alle SGP- en CU-stemmers onderschreven. Van de rest van de bevolking was 15 procent het met deze stelling eens. Een goede opsteker voor de christelijke zorginstellingen. Maar schijn bedriegt.

Naast identiteit spelen namelijk nog andere aspecten een rol. Deskundigheid van en bejegening door het personeel wegen zwaar, maar ook de reisafstand en de bereikbaarheid van de instelling, zowel voor de zorgvrager als voor familie en vrienden. Daarin verschillen mensen uit de gereformeerde gezindte niet van andere Nederlanders. Sterker nog, een reistijd van meer dan een halfuur of drie kwartier is voor de meeste mensen een reden om af te zien van hun voorkeur voor een christelijke instelling.

Dat blijkt dan ook duidelijk uit het tweede onderzoek onder de zorggebruikers, dat met medewerking van diaconale deputaatschappen en ruim honderd kerkenraden (een unieke formule voor een onderzoek) werd uitgevoerd onder bijna 1800 leden van kerken. Een hoge respons en een consciëntieuze beantwoording kenmerkten het onderzoek. De kerken waren niet evenredig vertegenwoordigd, maar met enige correcties zou wel een goed beeld zijn te krijgen, aldus dr. C. S. L. Janse, die tijdens de presentatie van het rapport een coreferaat hield.

Een ruime meerderheid (62 procent) van de respondenten had voor een algemene instelling gekozen. Belangrijkste argument was dat er geen christelijke instelling zou zijn. Bij nadere analyse ligt dit waarschijnlijk iets genuanceerder. Men heeft waarschijnlijk geen keuzemogelijkheid ervaren omdat men anders zijn sociale omgeving zou moeten verlaten. Janse introduceerde in dit verband de ”sociale afstand” als zwaarwegend argument. Toch zijn er ook situaties bekend waarin, met name door de kinderen, een gemakzuchtige keus is gemaakt voor zorg ’om de hoek’. En dan kan het gebeuren dat mensen die dat zelf nooit zouden doen achter de televisie worden gezet, of in carnavalstijd een feesthoedje krijgen opgezet.

De keus kan echter ook samenhangen met de beperkte blik van de zorgvrager. Heeft hij zicht op de mogelijkheden en kent hij de christelijke instellingen wel? Christelijke instellingen blijken lang niet altijd bekend te zijn. In het onderzoek is daarom uitvoerig gevraagd naar de personen en instanties die in het keuzeproces een rol hebben bespeeld. In de overgrote meerderheid van de gevallen zijn dit de huisarts of de familie en vrienden. Voor de jeugdzorg zijn dit ook de scholen; de regionale indicatieorganen zijn belangrijk voor mensen die naar een verzorgings- of verpleeghuis gaan.

Identiteit in instelling

Waarom kiezen christelijke zorgvragers voor een algemene instelling? Belangrijkste afweging is de kwaliteit van het zorgaanbod. Als de instelling goed staat aangeschreven en dichtbij is, is de keus snel gemaakt. Op het gebied van de levensovertuiging wordt aangevoerd dat in de algemene instelling ook personeel met dezelfde levensovertuiging werkt en dat in de instelling ook pastorale zorg wordt ontvangen.

Dit maakt de positie van de kerken in het zorgproces duidelijk. Bij de keuze voor een instelling speelt de kerk geen enkele rol van betekenis. Een teken aan de wand voor ambtsdragers die ervan uitgaan dat hun kerkleden wel zullen kiezen voor de ’eigen’ instellingen.

Indirect spelen zij, zonder dat te beseffen, echter een belangrijke rol. Als de dominee of de ouderling maar op bezoek komt of als er maar een weeksluiting door de eigen predikant wordt verzorgd, is het ook goed. O ja? Dan blijkt het verschil met mensen die kiezen voor een christelijke instelling; een overgrote meerderheid is blij dat zij de keuze voor identitaire zorg heeft gemaakt. En van de mensen die in een algemene instelling terecht zijn gekomen zegt een op de vijf de christelijke identiteit sterk te missen; nog eens 45 procent geeft aan deze een beetje te missen.

Vervolgtraject

Het onderzoek van TNS NIPO wijst duidelijk een richting aan. De zorgvrager wordt mondiger en bepaalt zijn eigen koers. Het is geen automatisme dat hij kiest voor een ’eigen’ instelling, en voor de kinderen van mensen die zelf niet meer in staat zijn om een keus te maken, is dat al helemaal geen vanzelfsprekendheid meer. Zorginstellingen moeten er daarom vanaf het eerste moment bij zijn, laten zien welke christelijke zorgaanbieders er zijn en wat zij -zeker op het gebied van de levensovertuiging- te bieden hebben.

Dit is ook de reden waarom Focaris een informatieboek over het zorgaanbod in de gereformeerde gezindte aan alle huisartsen en indicatieorganen heeft gestuurd. Tevens heeft Focaris het initiatief genomen tot de website MijnZorg, die inmiddels zelfstandig draait. Verder zou ook moeten worden nagedacht over de ondersteuning van zorgvragers en hun verwanten in het keuzeproces. En dan niet vanuit het zorgaanbod. Wij denken dat hier een belangrijke taak ligt voor de kerken, al dan niet in samenwerking met organisaties zoals de NPV.

Een tweede rode draad is dat de zorg daar moet worden aangeboden waar de zorgvrager die nodig heeft. Dat is veelal in de thuissituatie of directe omgeving. Veel instellingen zullen hun bastions moeten verlaten en hun netwerk moeten uitbreiden en verdichten: naar de zorgvrager toe. Zorg aan huis en zorg op maat. Alleen zal dat niet lukken, daarvoor zullen zij de handen ineen moeten slaan. Het is te simpel gedacht dat zij hun bestaande vestigingen kunnen verlaten en die in kleine delen over het land uitsmeren. Een zekere concentratie zal nodig blijven, want van principes alleen kunnen ook zij niet leven, zoals Janse zeer terecht opmerkte.

Hoogervorst

Spannend zal het worden op 23 april. Op die datum bespreekt minister Hoogervorst zijn plannen met de Tweede Kamer. Wat blijft er over binnen de AWBZ? Wat gaat er naar de gemeenten (huishoudelijke verzorging)? Wat gaat er naar VROM (huisvesting)? Wat gebeurt er met de verzorgingshuizen (terug van 110.000 naar 40.000 plaatsen)? Ook voor de politiek geldt dat de financiering moet zijn geregeld voordat men aan de principes toekomt.

Of gaan we weer terug naar lang geleden, toen de diaconie een spilfunctie vervulde in bijvoorbeeld de ouderenzorg? Zwaar weer voor de christelijke gezondheidszorg, of liggen er juist volop kansen en mogelijkheden? Wij denken dat er zwaar weer op komst is én dat de christelijke zorginstellingen samen in het offensief moeten gaan om alle mogelijkheden te benutten. Want als er één ding als een paal boven water staat, is het dat mensen uit de gereformeerde gezindte heel graag christelijke zorg willen ontvangen.

voetnoot (u17(Mr. W. Bos is directeur van de SGZZH en voorzitter van de projectgroep Vraagpeiling van Focaris; dr. J. J. Polder is bestuurslid van Focaris en lid van de projectgroep Vraagpeiling.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer