Levende
Openbaring 1:18
„En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen.”
Ik ben op basis van deze tekst tot de conclusie gekomen, dat wij een levend Hoofd hebben. Ik hoop dat de Heere mij ertoe wil bekwamen de dingen op te sommen die onder onze aandacht zijn gekomen, tot bemoediging van Zijn volk, dat die misschien nog niet gehoord heeft.
Wij spreken over onze Verbondsgod als over „de levende God”, en drukken Zijn Kerk op het hart „zich van de ijdele dingen te bekeren” tot Hem. Wij hebben gezien dat deze levende God ook kinderen heeft. Wij spreken de jeugd aan, zoals het onze gewoonte is op de eerste sabbat van het jaar, als „de kinderen van de levende God.”
Wij hebben opgemerkt hoe Jehova zorgt voor Zijn Kerk, en al haar gebrek vervult. Niet alleen dat Hij hun het leven geeft, maar zelfs tot Zijn kinderen persoonlijk spreekt op de weg. Dat ware leven houdt Hij in stand door de omgang, die Hij begint en met hen houdt.
Nu hebben wij nodig dat alles vervuld wordt in de dierbare Persoon van onze allerheerlijkste Christus, Die, toen Zijn geliefde Johannes op het eiland Patmos was, kwam en verkondigde: „En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid.” Wat een wonder: de plaats van beproeving is de plaats om genadeopenbaringen te krijgen!
Joseph Irons, predikant te Londen (”Goddelijke leiding”, 1831)