Verzoeking
Genesis 39:12a
„En zij greep hem bij zijn kleed, zeggende: Lig bij mij.”
Wanneer wij geen welbehagen in zonden hebben en er geen genoegen in scheppen, dan zijn het niet meer onze zonden. Net zo min als het een reine maagd of vrouw tot zonde aangerekend mag worden wanneer zij geroepen en alles in het werk gesteld heeft wat haar maar mogelijk was om de haar aangedane geweldpleging te verhinderen.
Tot zonde verzocht te worden door een ander, is dus geen zonde maar een kruis, mits er niet de geringste inwilliging van dat verzoek of zelfs ook maar de geringste prikkeling in de genegenheid aanwezig is. De duivel moet dit zelf verantwoorden.
Het is geen zonde voor een fatsoenlijk man wanneer een slechte vrouw hem tot onreinheid verleiden wil, of wanneer men hem tot het bedrijven van een vreselijke moord tracht te bewegen. Zolang hij namelijk maar aan die verzoekingen tegenstand biedt en zijn afkeer van die zonden toont, zoals zowel Jozef als Hizkia deed. Jozef toen hij verzocht werd van zijn meesteres tot onkuisheid en Hizkia toen hij vanwege de lasterlijke brieven van Rabsaké gedrongen werd God te wantrouwen (Genesis 39:12; 2 Koningen 18 en 19).
Dit waren niet hun zonden, maar hun kruisen. Evenzo gaat het wanneer wij de boze lasteringen die ons door de duivel of diens instrumenten te binnen gebracht worden niet inwilligen, maar daarvan een afkeer hebben en ons in alle ernst daartegen verzetten.
Simon Oomius, predikant te Purmerland (”Satans vuistslagen”, 1663)