Stop met oordelen in de gemeente
Waar oordelen begint, stopt luisteren. Als je van iemand iets gaat vinden, kun je niet meer onbevangen luisteren naar wat hij zegt. Wat overblijft is selectief luisteren: die informatie filteren die je oordeel bevestigt.
Als je de spreuk in de verleden tijd zet, kun je hem omdraaien. Waar luisteren stopte, begon oordelen. In het paradijs stopten we als mensheid met luisteren en consumeerden we de vrucht met als doel zelf te kunnen oordelen over goed en kwaad. Dat doel werd bereikt: „Toen zei de Heere God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad” (Gen. 3:22).
Het heeft ons evenwel totaal ontwricht. Omdat wij nu zelf de weg in ons leven moeten zoeken –in plaats van ons over te geven aan Gods leiding– lijkt ons voortbestaan afhankelijk van ons vermogen om zelf te oordelen en staat onze geest standaard in de ‘oordeelstand’. Dat autonoom oordelen over goed en kwaad richt zich helaas ook op mensen om ons heen.
De Bijbel spreekt ons met heftige woorden aan op dit kwaad. Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. O mens, wie zijt gij, die anderen oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf.
Het oordeelsvermogen op zich is een gave. De ontwrichting zit er enerzijds in dat we onszelf als norm nemen, en anderzijds in onze fundamentele kwaadaardigheid.
Als mediator word je hiermee geconfronteerd. Mensen hebben beelden van elkaar gevormd en kunnen niet meer naar elkaar luisteren. Als de menselijke liefde wegebt, blijft oordelen over. Je kunt het beschrijven als negatieve pendant van het lied der liefde uit 1 Korinthe 13. Het oordeel heeft geen geduld, het is boosaardig en afgunstig. Het handelt zonder zich te verdiepen en is hoogmoedig. Het handelt afbrekend, en zoekt zichzelf, wordt verbitterd en denkt kwaad. Het verblijdt zich in de ongerechtigheid en is niet geïnteresseerd in de waarheid. Het maakt graag dingen openbaar, is wantrouwend, doodt het perspectief en is onverdraagzaam.
De eerste list van de duivel was om te suggereren dat mensen gelukkig zouden worden als ze zelf konden oordelen over goed en kwaad. De tweede list is dat hij ons onbewust de indruk geeft dat we vooral in de kerk over elkaar moeten oordelen. Juist daar nemen we onszelf –inclusief de waarheid die we in pacht denken te hebben– als norm om anderen te oordelen. Zo profileren we ons kwaadaardig en hoogmoedig. We drukken onszelf omhoog door ons tegen de ander af te zetten.
We hebben mooie bordjes over hoedjes en vrouwen in de hal van de kerk en marmeren panelen met eerstesteenleggers. Het zou passender zijn als we déze tekst inbeitelden: „Wie zijt gij, die de huisknecht van een ander oordeelt?” (Rom. 14:4). We hoeven niet te oordelen over gemeenteleden en ambtsdragers die door God zijn toegelaten in de gemeente van Jezus Christus. We kunnen dat gerust aan Hem overlaten. We hebben genoeg aan onszelf. „Als iemand denkt iets te zijn, terwijl hij niets is, bedriegt hij zichzelf. Maar laat ieder zijn éígen werk beproeven.” Vanuit die ootmoedige houding kunnen we anderen in de geest der zachtmoedigheid terechtbrengen (Gal. 6).
Wat zou het veel opleveren als we in de gemeente minder oordeelden! Minder oordelen van jongeren over ouderen, van hoorders over predikers, van zangers over organisten, van gemeenteleden over ambtsdragers, van predikanten over mensen met een kritische opmerking. Wat een winst zou het zijn als we echt zouden luisteren. Naar elkaar en naar de Heere. Zonder boven de ander te staan en als mensen die het niet weten samen luisteren naar wat het Woord zegt. We kunnen het verder immers onbezorgd in Gods handen overgeven. Hij is de Heere van de kerk en de Rechter van hemel en aarde.
Misschien moeten we hiervoor gaan bidden. Bidden om zelf in woorden en gedachten te mogen stoppen met oordelen. Samen in de gemeente biddend waken, juist omdat we weten en zien dat de duivel rondgaat als een briesende leeuw.
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl