Kerk & religie

Vlucht naar een betere plek (want die is er, ergens)

Toeristen zijn een beetje pelgrims. Ze zoeken een wereld die verderop net iets beter, mooier, vreedzamer, eenvoudiger, authentieker of hoopvoller is. Het reizen zelf geeft al hoop, maar daarachter loert de teleurstelling.

Clasina van den Heuvel

10 June 2016 06:53Gewijzigd op 16 November 2020 04:10
beeld Gemma Pauwels, Salty Stock
beeld Gemma Pauwels, Salty Stock

Tragisch. Dat woord gebruikt Ruud Welten (1962) regelmatig als hij het over het hedendaagse toerisme heeft. „Wij verlangen zo ontzettend naar iets anders –we proberen op een prettige manier even uit ons leven te stappen– en het tragische is dat dit eerlijk gezegd toch niet echt lukt.” Hij zegt dat in La Place in Deventer, een restaurant dat zijn best doet authentiek te ogen, maar het volgens Welten niet is. („Een open keuken, zodat je kunt zien hoe eten wordt klaargemaakt, voelt authentiek, maar vroeger waren keukens helemaal niet open. Wat is authentiek eigenlijk precies?”)

Welten reist graag; binnenkort bezoekt hij Wenen en hij verheugt zich er „enorm” op. Hij is ook de auteur van ”Het ware leven is elders. Filosofie van het toerisme” (uitg. Klement, 2013), waarin hij beschrijft hoe hij in 1989, na zijn studie, een reis naar Alaska maakte. Niet als toerist, maar als reiziger, dat was zijn idee. Drie maanden voor zijn vertrek liep de olietanker Exxon Valdez op de klippen bij Alaska, en toen Welten arriveerde trof hij „een verslagen volk aan en talloze vrijwilligers die in rubberlaarzen en poncho’s met een schepje beetje voor beetje de drab van de rotsen pulkten en dode of met olie besmeurde dieren afvoerden.” Hij schrijft: „Toen ik aankwam, waren de schoonmaakacties nog in volle gang. Eenmaal daar werd ik bevangen door de vraag wat ik daar eigenlijk kwam doen. Een olieramp stond niet in mijn Lonely Planet reisgids.” Hij hielp een dag mee met schoonmaken en trok verder. Hij bleek een toerist, een voorbijganger.

Authentiek

Ruud Welten –universitair hoofddocent filosofie aan Tilburg University, hoogleraar filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en lector Ethics & Global Citizenship bij de hogeschool Saxion in Deventer– onderzocht voor zijn boek de verhouding tussen de toeristische blik en filosofie. Hij keek wat grote filosofen hierover schreven, en ook schrijvers als Goethe en Stendhal. In hoofdstuk 1 citeert hij de Romeinse stoïcijn Seneca (4 voor Chr. tot 65), die stelt dat reizen om te reizen „ons eerder doet dwalen dan dat het ons verrijkt.” „Wat voor zin heeft het zeeën over te steken en telkens andere steden te zien?” zo vraagt Seneca. „Als je wilt ontsnappen aan dat wat je bedrukt, moet je niet ergens anders zijn, maar iemand anders.”

Reizen is vluchten, vond Seneca, en in feite denkt Welten dat ook. „Waarom reizen we? We hebben de neiging daar een reeks clichéachtige antwoorden op te geven, zoals: je leert andere culturen kennen, of: we moeten er toch even tussenuit. Iets in ons zegt blijkbaar dat we moeten reizen, we doen het al eeuwen, en filosofen en schrijvers die hierover hebben nagedacht stuiten op twee vragen: ga je ergens naartoe, of vlucht je ergens van weg? Dat laatste is wat ongemakkelijk, maar ik denk dat er wel wat in zit.”

Vanwaar die vlucht? „Mensen kunnen zich voorstellen hoe het leven nog net iets mooier zou kunnen zijn, we hebben het vermogen ons dat te verbeelden. Bijvoorbeeld: „Nederland is een fijn land, maar het zou wat mooier weer mogen zijn!” Of: „Als het nu eens veiliger was.” We hebben allemaal wel een beeld van hoe het beter kan, en we zijn geneigd dat ideaal te projecteren op andere landen. Op Portugal bijvoorbeeld, waar de mensen en de dorpjes authentiek zijn. Waarom authentiek? Opvallend is dat we dat woord vaak gebruiken als het leven eenvoudiger lijkt en mensen niet te rijk zijn. Zodra een land rijker wordt, lijken we dat idee van authenticiteit kwijt te raken, wat weer voor een gevoel van verlies zorgt.”

Auschwitz

Toeristen staan in rijen voor attracties, ze zijn luidruchtig en een beetje dom, kijken aapjes, lopen in de weg en maken waardevolle dingen kapot. Dat is het beeld van ”de toerist”. Intussen is ‘iedereen’ overal geweest; ongeveer de hele wereld is bereikbaar. Dus zegt een toenemend aantal reizigers: „Ik ben geen toerist; ik ga naar plekken waar toeristen niet komen.” „En die visie is een kenmerk van het toerisme van vandaag”, zegt Welten droogjes. „De toerisme-industrie –de grootste industrie ter wereld– speelt daar heel efficiënt op in. „U wilt geen toerist zijn? Dan gaan we dat regelen!”

In plaats van de zon, sfeervolle dorpjes, mooie kerken en een vriendelijke bevolking, die tot voor kort de ideale vakantieplek vormden, zoeken reizigers dus Auschwitz op (”dark tourism”). „Zo’n 25 jaar geleden zouden we niet geloofd hebben dat een concentratiekamp uit de Tweede Wereldoorlog een toeristische trekpleister kon worden. „Beetje raar. Beetje pervers”, zouden we hebben gezegd. Auschwitz is nu de snelstgroeiende toeristenattractie in Europa. Een ander voorbeeld: Tsjernobyl. Mensen komen met bussen tegelijk aan om op de foto te gaan met de kerncentrale.”

Jongeren willen gaan helpen in sloppenwijken van grote steden. Of een school bouwen in een derdewereldland. „Is dat wel veilig, vraag je je als ouder af als jouw zoon of dochter van vijftien zoiets wil. „Wacht, wij zorgen voor de veiligheid!” zeggen honderden bedrijfjes in Nederland. „Jij betaalt 3000 euro, dan mag jij ethisch zijn.” Vrijwilligerstoerisme heeft een enorme vlucht genomen, weet Welten, en hij ziet het dus niet als een bijzondere manier van reizen, maar als een vorm van toerisme. Neokolonialisme noemt Welten het. „De mentaliteit is eigenlijk: ik kom jou helpen! Honderden jaren geleden zouden we in Zuid-Amerika gaan helpen. Het gevolg was dat een hele bevolking werd uitgemoord. Toen gingen we bekeren. Missionarissen bouwden scholen en waterputten. In de jaren 70, 80 volgde ontwikkelingshulp, wat discussies uitlokte, want ook daar zat iets kolonialistisch in. De volgende stap heet toerisme. „Jullie mogen blij zijn dat we komen, wij, ontwikkelde mensen met geld. We helpen jullie.” Een echtpaar dat wordt geraakt door de situatie in een Afrikaans dorp besluit er een waterput te bouwen. Zó goed bedoeld, maar ondanks de goede intenties groeit er een probleem omdat de plaatselijke regering het dan kan laten afweten.

Om een kindercrèche in een gevaarlijke stad –met slechts een paar kinderen omdat het gros van de ouders zich geen crèche kan veroorloven– komt een stevig hek om ónze kinderen te beschermen omdat ze daar vrijwilligerswerk gaan doen.”

Hagelslag

Mensen reizen dus en blijven reizen, ze oefenen in achterblijven en loslaten (maar nemen wel een voorraadje hagelslag mee).

„Toerisme heeft de plaats ingenomen van de rusteloze en onverzadigbare zoektocht naar de hemel”, schrijft Welten in zijn boek (blz. 102). En: „Vroeger gaf het zondagsgeloof een doorkijk naar de hemel, waarbij werd verteld: „Ja, uw leven is ellendig, het is een lijden, maar geloof in de Ware en u zult het Koninkrijk Gods betreden.” Het toerisme heeft deze plaats van belofte ingenomen.”

In iets lastiger bewoordingen: „Transcendentie en de hoop hebben plaatsgemaakt voor een groteske immanentie.” Geloof in God is een voorbeeld van transcendentie: het betekent dat de waarheid en zin elders –of: bij een Ander– te vinden zijn. Immanentie houdt in: het moet híér gebeuren, want er is geen andere plaats dan de aarde waar je het paradijs kunt vinden. Voor wie niet gelooft in een leven na dit leven is er dus wel een beetje haast bij, want ”je leeft maar één keer”, dat is het dogma van de atheïst, en genieten moet nú. „De transcendentie van God maakte de mens nog geduldig”, zo schreef Welten.

In hoeverre vinden al die reizigers deze zomer elders dat betere leven – waarvoor ze veel geld en inpakstress overhebben? Welten: „Ik ben geen socioloog of psycholoog, daar doe ik geen onderzoek naar. Mij interesseren de filosofische implicaties, zoals de vraag of we wijzer worden van reizen. Toerisme maakt deel uit van de verbeelding, van hoe de wereld mooier zou kunnen zijn, het gaat om een esthetische ervaring – en daar zullen we naar blijven zoeken.”


Na de dood van Blaise Pascal (1623-1662), de bekende Franse wis- en natuurkundige, theoloog en filosoof, werden er bundels papieren en notities gevonden die samen een apologie van de christelijke godsdienst hadden moeten worden. In 1670 werd deze onvoltooide apologie uitgegeven als ”Pensées” (Gedachten). Verschillende citaten werden beroemd, zoals de zin hierboven. De zin komt uit de overpeinzingen rond ”verstrooiing”, waar nog veel meer pakkende citaten te vinden zijn. Zoals: „We streven naar een rustig leven door te strijden tegen het een of ander dat dit in de weg staat, en als we het uit de weg geruimd hebben wordt de rust ondraaglijk voor de verveling die zij veroorzaakt. We moeten daaraan ontsnappen en kunnen niet anders dan om drukte smeken.”


De Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) deed zijn filosofische ideeën op tijdens wandelingen door de Zwitserse bergen. Lopen vond hij een voorwaarde voor goed denkwerk. „Vertrouw nooit een gedachte die niet tijdens het lopen opkwam”, stelde hij. Nietzsche brak met het geloof dat er achter onze wereld een andere wereld bestaat die zin geeft aan het bestaan. Het lichaam is belangrijk: „Ziel is enkel een woord voor iets aan het lichaam.” „Grote filosofen zijn notoire thuisblijvers”, schrijft Ruud Welten in ”Het ware leven is elders”, maar voor Nietzsche ging dat dus niet op. In ”Aldus sprak Zarathoestra” schrijft Nietzsche: „Ongeacht welke lotgevallen en wederwaardigheden mij nog beschoren zijn, er zal een trekken in zijn en een beklimmen van bergen: uiteindelijk ervaart men enkel nog zichzelf.”


Van reizen kun je veel leren, blijkt uit de ”Essays” van Michel Eyquem de Montaigne (1533-1592) – filosoof, schrijver, politicus. Montaigne reisde van 1580 tot 1581 door Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Italië. Hij was nieuwsgierig naar het onbekende, prees de gastvrijheid in herbergen of klaagt over prijzen voor toeristen. Reizen is meer dan zo veel mogelijk bekijken: andere mensen ontmoeten onderweg vindt hij belangrijk. En ergens schrijft hij: „Gewoonlijk antwoord ik degenen die mij vragen waarom ik reis, dat ik wel weet waar ik voor wegloop maar niet wat ik zoek.” Weggaan was dus belangrijker dan aankomen voor deze 16e-eeuwse toerist, die thuis trouwens een kasteel en landgoed had.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer