Ds. Van Eckeveld op CGO-avond: Mens te hoogmoedig om bedelaar te zijn
GOUDA. De mens is te hoogmoedig om bedelaar te zijn aan de troon van Gods genade. Daarom is het werk van de Heilige Geest nodig om ons te overwinnen.
Dat zei ds. J. J. van Eckeveld donderdagavond in Gouda tijdens een thema-avond van de Cursus Godsdienst Onderwijs (CGO) uitgaande van de Gereformeerde Gemeenten. De predikant uit Zeist sprak over het thema ”Zeker en vast (over de toe-eigening des heils)”. Hij publiceerde recent een boek over dat onderwerp.
Het woord aannemen wordt vaak misbruikt, zei de predikant. „Men zegt: Neem Jezus aan. Maar over zondeschuld en droefheid wordt dan weinig gesproken.”
De Gereformeerden Gemeenten spraken in 1931 uit dat „in de bediening van het genadeverbond een ernstige aanbieding van Christus en alle verbondsweldaden is”, zei ds. Van Eckeveld. „Dat klinkt eenvoudig. Dat zou zo zijn als we de macht en de wil nog hadden om Christus aan te nemen, zoals de oude en moderne remonstranten zeggen.”
Het is echter nog ernstiger gesteld met de mens, zei ds. Van Eckeveld. „Wat zegt Christus? Gij wílt tot mij niet komen. De mens verwerpt de aanbieding van het Brood des levens omdat hij geen honger heeft. Daarom is het werk van de Heilige Geest nodig om ons te overwinnen.”
Hoe de Heilige Geest dat doen, liet de predikant zien aan de hand van het avondmaalsformulier, waarin de drie stukken van ellende, verlossing en dankbaarheid terugkomen. „Er wordt als eerste nadrukkelijk gewezen op de noodzaak van de kennis van de zonde en verlorenheid. Als iemand geen weet van de droefheid der zonde heeft, dan moeten we ons ernstig afvragen over welke Christus men spreekt. Wat moeten we met een Borg als we geen zonden en schuld hebben. De Schotse predikant Thomas Boston zegt nooit iemand gezien te hebben die lachend naar Christus vluchtte, maar altijd wenend.”
Mensen kunnen worstelen met de vraag hoe diep de kennis van de zonden moet zijn, zei de predikant. „Het gaat dan allereerst om de aard van de zondekennis. Kaïn had ook kennis van zonde. Hij zei: mijn misdaad is groter dan dat die zou vergeven kunnen worden. Ook Judas kreeg een diepe blik in de afgrond van zijn zonden. Wat hun ontbrak was de liefde. Zij kenden geen droefheid over de zonden.”
De droefheid over de zonden verdiept zich in het leven van een waar christen, zei de predikant uit Zeist. „Nooit is de droefheid over de zonden groter, dan wanneer ik tot Christus mag komen.”
De kennis van de zonde moet verder zo diep zijn dat aan de kant van de mens geen hoop meer overblijft, stelde de Zeister predikant. „Dan worden in het licht van Gods wet en heilig recht mijn beste werken enkel zonden.”
Vooral het deel van het avondmaalsformulier dat over de verlossing gaat, roept vaak strijd op bij Gods kinderen als ze nog niet verzekerd zijn van hun bekering, zei ds. Van Eckeveld met een verwijzing naar de de reformator Calvijn en de theoloog Willem Teelinck (1579-1629). „Een kind van God willen zijn en spreken over zekerheid en dan toch een slordig leven leiden kan en mag niet samengaan.”
Christenen die de verzekering niet kennen, moeten bij zichzelf nagaan of er niet sprake is van een „slordig leven, een verwaarlozen van de Evangelieprediking of gebed, of van een niet genoeg gestorven zijn aan de wet”, zei de predikant. Een verlangen naar zekerheid moet gepaard gaan met het haten en vlieden van de zonden, zei de predikant.
De predikant wees de aanwezigen op het boek van Arnoldus Rotterdam over de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NBG). Rotterdam noemt daarin vier middelen om tot het geloof te komen, aldus ds. Van Eckeveld: „Als eerste, „het Woord nauwgezet horen, onderzoeken, lezen en overdenken.” Wat gunnen we ons er vaak weinig tijd voor? Als tweede, „plechtig komen onder de verkondiging van het Woord.” Bereiden we ons voor als we naar de kerk gaan? Overdenken we de preek na afloop? Als derde noemt hij: „het veelvuldig bezoeken van de bijzondere samenkomsten van de godvruchtigen.” Wat is onze tijd daar arm aan? De omgang met kinderen van God kan tot rijke zegen zijn. Als vierde noemt Rotterdam, „een ernstig en aanhoudend smeken om de verdiensten van Christus.” Bid en u zal gegeven worden.”
Naar aanleiding van een vraag stelde ds. Van Eckeveld tijdens de forumdiscussie onder leiding van CGO-directeur J. H. Mauritz en met medewerking van CGO-voorzitter ds. A. Schreuder (Rijssen-Zuid) dat er veel misvattingen zijn over de „vierschaar in de consciëntie.” De predikant wees op een „duidelijke preek” van Alexander Comrie (1706-1774) daarover. „De bekering is een doorgaand proces. De beleving van de vierschaar kan korter of langer duren, maar er komt een moment van de uitspraak. Gods kind zegt: Ik ben Uw gramschap dubbel waardig en toch schreeuw ik tot U en blijf op U wachten. Als dan klinkt: Ik heb al uw zonden achter Mijn rug geworden, blijft verwondering over. Dan ga ik dieper buigen dan ooit. Dan wordt het wonder van Gods genade in Christus Jezus almaar groter.”
De forumdeelnemers constateerden dat jongeren bijna nooit mensen uit hun hart horen vertellen over de bekering. Mauritz wees erop dat dit ambtsdragers met zorg moet vervullen. Ds. Schreuder: „Tegelijk mogen we onze jongeren niet moedeloos maken. De Heere gaat door.”