Verzoeking
Efeze 6:12
„Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de (…) geestelijke boosheden.”
Vanwege onze duisternis bezit satan niet alleen het voordeel van een gemeenzame en onmiddellijke toegang tot onze geest, om zich daarmee te verenigen en om die geest iets in te blazen en erop in te werken. Hij is er ook op uit om de geest niet slechts zoals de éne mens de ander doen kan door middel van de uitwendige zintuigen te verzoeken, maar ook door middel van inwendige zintuigen.
Van deze nauwe gemeenschap met ons zou hij –ook al heeft hij van nature krachtens de schepping voor zover hij een engel is daartoe macht ontvangen– verstoken kunnen zijn. Hij zou toch, voor zover hij nu een duivel en onreine geest is, daarvan verstoken zijn, indien wij maar volmaakt heilig waren, zoals in de staat der rechtheid.
Wij zijn van mening dat hij de tweede Adam, Christus, niet inwendig in Zijn voorstelling of verstand verzocht heeft, maar uitwendig, door middel van een uitwendige stem, die gehoord kon worden. Daarbij kwam de duivel op Hem af, naar alle waarschijnlijkheid, in een zichtbare gedaante.
De duivel komt nu binnen bij ons vanwege deze duisternis, die in ons woont en die ons blootstelt aan satans benadering, en wel in die mate, dat hij zich met onze geest verenigt en als het ware één geest met ons wordt, zoals de duisternis zich met duisternis vermengt.
Simon Oomius, predikant te Purmerland (”Satans vuistslagen”, 1663)