„Calvinisme heeft veel meer dan vijf punten”
Eén misverstand wil de Amerikaanse kerkhistoricus W. Robert Godfrey uit de wereld hebben. „Er is veel te doen over een revival van het zogenoemde “vijfpuntencalvinisme”. Maar bedenk dat het de arminianen waren die vijf punten hadden. Daarop formuleerden de calvinisten vijf antwoorden. Het calvinisme heeft veel meer dan vijf punten.”
Godfrey is gematigd positief over de recente herleving van de belangstelling van evangelicals voor het calvinisme. „Laten we hopen dat er door die aandacht voor de vijf punten uit de calvinistische leer werkelijk interesse komt voor het totale gedachtegoed van Calvijn. Ik vraag me af of het geen hype is. De Amerikaanse kerkelijke geschiedenis huppelt van revival naar revival. Voor wat het waard is. Aandacht voor het calvinisme is mooi, maar die kan zo weer voorbij zijn.”
Zelf is Godfrey calvinist in hart en nieren. De kerkhistoricus uit Escondido, een voorstad van San Diego in Zuid-Californië, promoveerde ooit op een onderzoek naar de synode van Dordrecht (1618-1619). Met name het tweede debat, over de vraag voor wie Christus stierf, nam hij onder de loep. Sinds vele jaren is hij president van Westminster Theological Seminary aan de westkust van de VS, het volledig zelfstandige zusterinstituut van de gelijknamige opleiding in Philadelphia aan de oostkust.
Jarenlang was orthodox calvinisme een randverschijnsel van het Amerikaanse protestantisme. Binnen de grote kerken die historisch gezien in de traditie van Calvijn staan, had het liberalisme veel terrein gewonnen. Bij de evangelicale kringen versloeg het arminiaanse gedachtegoed zijn duizenden. Alleen in enkele kleinere kerken, vooral die met Nederlandse wortels, werd de naam van Calvijn met ere genoemd. Dat is sinds een aantal jaren anders geworden. Vooral onder evangelicale jongeren is er waardering gekomen voor het ”calvinisme van vijf punten”, waarmee dan verwezen wordt naar de vijf leerstellingen die in de Dordtse Leerregels worden verdedigd.
Deze nieuwe aandacht voor de gereformeerde theologie heeft volgens Godfrey te maken met onvrede over „de oppervlakkigheid” in het bestaande theologisch denken. „Godsdienst in de VS kenmerkt zich door het accent op emotie en betrekkelijk weinig aandacht voor intellectuele kennis. Veel jonge mensen zijn daar doodmoe van. Ze zoeken vaster voedsel, theologie met meer diepte.”
Tweede factor is de Schriftkritiek en de moderne theologie. Doordat die in zwang raakten, kwam er ook behoefte aan middelen om dit kwaad te bestrijden. In het algemeen geldt voor Amerikaanse protestanten dat wanneer een crisis dreigt doorgaans het kader ontbreekt. Dan komen ze „vaak met hangende pootjes” naar gereformeerde predikers omdat die wel de intellectuele bagage en attitude hebben. Terwijl die voorheen als droge intellectualisten werden beschouwd.”
Lutherse invloed beperkt
Dat die aandacht nu op de leer van de Geneefse hervormer viel, kan Godfrey goed verklaren. „Er zijn op de markt van theologie niet veel kramen waar men daarvoor terechtkan.” Bij de lutheranen klopte men volgens de kerkhistoricus van Westminster niet aan. „De invloed van Luther is in de VS beperkt, mede omdat de lutherse kerken in Amerika sterk etnisch bepaald zijn. Duitse en Scandinavische lutheranen doen er veel aan om hun eigenheid te behouden. Ze blijven graag ”onder ons”. Dat vertaalt zich ook door in het kerkelijk leven.”
Dat ligt volgens Godfrey anders voor de kerken die staan in de gereformeerde traditie. „Van hen is algemeen bekend dat ze het debat met de actuele theologie en met de samenleving aangaan. Al in de 19e eeuw was Princeton een bolwerk van gereformeerde theologie waar mensen heen gingen als ze behoefte hadden aan wapens voor de verdediging van het christelijke geloof. Toen in de jaren zeventig van de vorige eeuw het gezag van de Bijbel in rap tempo werd afgebroken, zochten evangelicale kringen en vooral gevestigde, conservatieve kerken van allerlei snit steun bij gereformeerde theologen zoals bijvoorbeeld James Montgomery Boice en R. C. Sproul. Zij namen een leidende rol bij de bestrijding van de Schriftkritiek omdat zij de intellectuele bagage daarvoor hadden.”
Wel vindt Godfrey het een interessant fenomeen dat juist baptisten zonder veel reserve het vijfpuntencalvinisme lijken te omarmen. Hij is kritisch. „Allereerst is het een interessante vraag wat calvinisme eigenlijk is. Die populaire vijf punten zijn een deel van Calvijns theologie. Het calvinisme heeft vijf antwoorden op de vijf dwalingen van Arminius. Noch Calvijn noch een van zijn volgelingen heeft ooit gezegd: „Ik vat mijn geloof en theologie samen in vijf punten.” De calvinistische leer wordt samengevat in de Heidelbergse Catechismus en in de Nederlandse Geloofsbelijdenis; niet in de Dordtse Leerregels. Begrijp me goed: dat is een prachtige belijdenis. Maar daarin wordt één thema uit de gereformeerde leer samengevat en verdedigd: het geloof in de uitverkiezing dat betwist werd door Arminius en zijn volgelingen. Maar de leer van de uitverkiezing is niet het totale calvinisme. Als je dat zegt, maak je een karikatuur van de theologie van Calvijn.”
Godfrey noemt de beweging van het nieuwe calvinisme liever een revival van de predestinatietheologie. „Die heeft betekenis. Zeker. Maar die geïsoleerde aandacht van evangelicals voor de uitverkiezing is niet zonder risico. Er zijn voorbeelden dat de predestinatie met kracht wordt verdedigd, terwijl men geen goed zicht heeft op de leer van de rechtvaardiging. Als je de leer van de rechtvaardiging niet goed verstaat, ben je geen calvinist. Ik ben bang dat dit bij een aanzienlijk aantal (nieuwe) calvinisten het geval is. En er is meer. De nieuwe calvinisten hebben vaak ook maar weinig belangstelling voor Calvijns opvatting over de sacramenten en evenmin voor zijn kerkopvatting. Kun je hen dan calvinist noemen? Ik hoop dat het nieuwe calvinisme leidt tot een volledig verstaan en accepteren van het gehele calvinisme. Maar daar is geen garantie voor.”
Niet over één kam scheren
Toch wil Godfrey niet alle baptisten die belangstelling hebben voor het gedachtegoed van Calvijn over één kam scheren. Als voorbeeld noemt hij Albert Mohler, de president van het baptistenseminarie in Louisville en bekend opinieleider. „Hij is meer calvinist dan alleen een predestinatie-calvinist. Daardoor heeft hij problemen binnen zijn eigen kring. Voor sommige leden van de conventie van Zuidelijke Baptisten, waar Mohler toe behoort, is calvinisme synoniem met hypercalvinisme, waar de prediking gedomineerd wordt door de verkiezing en weinig aandacht is voor het aanbieden van de genade. Veel opponenten van mensen als Mohler zien het calvinisme als strijdig met hun missionaire opdracht. Een rector van een bekend seminarie zei twee jaar geleden: „Eerst moeten we de liberalen aanpakken en daarna de calvinisten.”
Bijkomend probleem is volgens Godfrey dat er in veel Amerikaanse kringen geen cohesie bestaat tussen theologie en kerkelijk leven. Men kan kerkelijk baptist zijn en theologisch gereformeerd. Dat past bij het typisch Amerikaanse individualisme. „Voor Nederlanders is die discrepantie volstrekt onbegrijpelijk; voor Amerikanen heel gewoon.”
Hij wijst erop dat Amerikanen zich ook meestal sterk verbonden voelen met hun plaatselijke gemeente, maar niet met het kerkverband waartoe deze gemeente behoort. „De gemeente van John Piper behoort formeel tot de baptistenkerk, maar in organisatie en uitvoering is ze dat niet.” Je kunt in een Amerikaanse kerkelijke gemeente meemaken dat de preek heel reformatorisch is, heel zuiver, maar dat de liturgie en de aankleding van de dienst dat bepaald niet zijn. „Verbinding tussen reformatorische theologie en de liturgie ontbreekt dan, terwijl liturgie juist een belangrijke manier is om de theologie handen en voeten te geven”, zegt Godfrey. „Neem de kerk van R. C. Sproul. Op veel manieren is het daar traditioneel gereformeerd. Áls het daarvan afwijkt, is het in een anglicaanse richting op het gebied van de aankleding van de dienst en de kerk, met predikanten in toga en een kerkkoor. Maar bij hem zie je de verbinding tussen theologie en liturgie wel.”
Puriteinen
Positief is Godfrey ook over de interesse die de laatste jaren is ontstaan voor werken van puriteinen. De boeken van deze oude theologen doen het goed. Al vreest Godfrey wel dat er meer puriteinse werken gekocht dan gelezen worden.
Opvallend noemt hij ook de hernieuwde aandacht voor het werk van Abraham Kuyper. Zijn theologische en vooral zijn staatkundige en culturele visie wordt volgens Godfrey gezien als een bruikbaar middel in de culturele en ideologische strijd die christenen nu moeten voeren. Amerika is in moreel opzicht failliet. Dat vraagt heroriëntatie van christenen. Kuypers gedachtegoed wordt als een bruikbaar medicijn getaxeerd. „Kuyper deed niet alles goed, maar hij was wel de grootste christelijke denker uit de moderne tijd. Hij realiseerde zich als een van de eersten en een van de weinigen dat de dagen van het christendom zijn geteld. Daarom zocht hij naar een antwoord op de vraag hoe we als christenen kunnen overleven in een wereld die we niet meer regeren.”
Of Kuypers ideeën gaan werken in de Amerikaanse samenleving, vraagt Godfrey zich af. „Ik denk dat we de strijd verloren hebben. Maar er zit zeker iets bruikbaars in het gedachtegoed van Kuyper. In ieder geval kunnen Amerikanen leren dat goede ideeën ook institutionele vormen nodig hebben. Dat vergeten ze nogal eens. Ze hebben best visie en ideeën. Maar die vervliegen omdat ze niet in vormen worden gegoten.” Kuypers idee van het stichten van een christelijke politieke partij heeft naar Godfreys vaste overtuiging echter geen schijn van kans. „Dat past niet in ons politieke systeem.”
Achtergrond van de zorg van Godfrey dat al de belangstelling voor het gereformeerde denken voorbijgaat, is dat Amerikanen niet alleen individualistisch, maar ook heel pragmatisch zijn. „De vraag waar het steeds om draait is: Werkt het idee of niet? Leidt het tot meer kerkbezoek en tot meer leden? Als het daarom gaat, moeten we hier in Zuid-Californië allemaal rooms-katholiek worden. Die kerk trekt hier nog mensen. En de mormonen doen het ook beter dan wij”, zegt hij licht cynisch.
„Veel veranderingen worden namelijk geïnitieerd met het argument dat ze nodig zijn uit het oogpunt van evangelisatie. Vaak blijkt echter dat vernieuwingen op de langere termijn niet werken. De ervaring leert dat een eigentijdse invulling van de kerkdienst geen ingang is naar de kerk voor buitenstaanders, maar dat die juist een uitgang blijkt te zijn voor kerkmensen.”
Van predikers die een megakerk uit de grond stampen, is Godfrey dan ook niet onder de indruk. „Vaak gaat het in die kerken om nieuwelingen die een andere kerk hebben verlaten. Bovendien zie je nogal eens een onheilig bondgenootschap tussen kerk en wereld.” Kritisch is de kerkhistoricus van Westminster over de voorgangers van die megakerken. „Dergelijke predikers passen in de celebrity-cultuur die voor Amerika kenmerkend is. Ze worden in korte tijd zo populair en beroemd dat ze een gevaar voor zichzelf en de kerk vormen. Er zijn nogal wat voorbeelden dat dergelijke voorgangers van hun voetstuk vallen. Te veel ”celebrity” leidt vaak tot een val. Het moet niet om de dienaar gaan, maar om het Woord. Dat moet centraal staan. Dat heeft Calvijn in ieder geval geleerd.”