Juist goed als gemeente geld overhoudt op zorgtaken
Het is niet erg als gemeenten geld overhouden op de gedecentraliseerde zorgtaken, stellen ing. Peter Boudewijn en drs. Jeroen van der Laan.
Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen (Participatiewet) en zorg aan langdurig zieken en ouderen (WMO). De jaren voor de invoering is intensief en langdurig gedebatteerd over de juistheid en wenselijkheid van deze decentralisaties. Daarbij is vaak het financiële argument genoemd. Gemeenten zouden te weinig geld krijgen voor hun nieuwe zorgtaken, de zorg dichterbij de cliënt organiseren zou niet goedkoper zijn, gemeenten zouden niet de juiste kennis in huis hebben en het optuigen van de uitvoering zou hun veel geld gaan kosten.
Het vakblad Binnenlands Bestuur berekende vorige week dat gemeenten over 2015 niet het volledige budget voor de WMO en de Jeugdwet hebben gebruikt. Er zou een bedrag van minimaal 300 miljoen euro op de plank zijn blijven liggen. Sindsdien roert iedere cliëntenorganisatie de trom. De landelijke politiek, die dit beleid over de schutting van de gemeente kieperde, mengt zich ook weer in het beleid dat ze juist uit handen gaf.
Vertroebeld beeld
De argumentatie die in deze discussie wordt gebruikt, is volgens ons vaak onjuist. Feit en fictie lopen door elkaar heen. Louter op basis van cijfers worden er vergaande conclusies getrokken. De vraag die echter om een antwoord roept is deze: hebben de mensen voldoende zorg gehad?
De klanttevredenheidsonderzoeken geven in dit opzicht een hoopvolle indicatie. Zeker, er zijn schrijnende incidenten geweest, maar die waren er ook voordat de gemeenten verantwoordelijk werden voor de zorgtaken. Tevredenheidsonderzoeken geven een beter beeld dan de hoeveelheid bezwaarschriften die cliënten hebben ingediend tegen de gemeenten.
Ook kan de vraag worden gesteld of de berekening van de bewuste 300 miljoen euro wel juist is. De meeste zorgaanbieders hebben nog niet eens definitief afgerekend met de gemeenten over 2015. Laten we eerst de definitieve rapportages afwachten die vertellen welke gemeenten hoeveel overhouden en hoe het daar met de kwaliteit van zorg is gesteld. Pas zijn er duidelijke conclusies te trekken.
Bezuinigingen
Het is goed om te beseffen dat de landelijke overheid mede debet is aan het overschot. Er was tot eind 2014 onduidelijkheid over de omvang van de doelgroep. Ook andere gegevens werden dermate laat aangeleverd dat gemeenten hun uitgaven bijna niet konden inschatten en dus opgezadeld werden met een groot risico, zonder vangnet vanuit de rijksoverheid. Daarnaast waren de administratieve systemen van rijksoverheid, gemeenten en zorgaanbieders niet voorbereid op de overgang – zie de problemen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bij de uitbetaling van persoonsgebonden budgetten (pgb’s).
Gemeenten moeten de tijd krijgen om hun beleid verder te ontwikkelen en te evalueren, zonder nieuw ingrijpen vanuit Den Haag. Behalve naar de klanttevredenheid dient ook gekeken te worden naar eventuele ongewenste factoren die geleid hebben tot vermindering van zorgvragen. De hoogte of stapeling van eigen bijdragen zou zo’n factor kunnen zijn.
Het lijkt erop dat gemeenten behoedzaam hebben begroot. Dit was logisch en wenselijk, en is ook voor de toekomst noodzakelijk. In 2016 krijgen de gemeenten van de rijksoverheid nog minder geld voor hun zorgtaken. Het huidige overschot geeft wat lucht om deze bezuinigingen op te vangen.
Ook is de stelling verdedigbaar dat er helemaal geen geld op de plank is blijven liggen. Voor de derde decentralisatie –de Participatiewet– is behoorlijk geld tekort. De kracht van de decentralisaties is juist dat gemeenten dwarsverbindingen kunnen leggen tussen beleidsterreinen die eerst verkokerd waren.
Bedrijfsrisico
Ook het verband dat gelegd wordt tussen van het overschot aan zorggeld en de ontslagen in de thuiszorg is niet terecht. Zorgaanbieders tekenden vaak onder de kostprijs in bij de gemeente, in de hoop dat zij voor andere zorgonderdelen een hogere vergoeding zouden ontvangen. Dit is een bedrijfsrisico dat zij verkeerd hebben ingeschat, met grote gevolgen voor duizenden medewerkers. Ook hebben niet alle zorgaanbieders adequaat ingespeeld op een belangrijk uitgangspunt van de decentralisaties, namelijk bevordering van de zelfredzaamheid van zorgvragers met behulp van hun sociale netwerk.
Nu de gemeente de verantwoordelijkheid heeft gekregen over deze beleidsterreinen, is het ook aan de gemeente wat zij met dit overschot doet. Daarbij geldt de reguliere democratische controle. Een college dat voorstelt het geld aan het zwembad te besteden, zal –terecht– worden teruggefloten. Binnen onze gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is het voornemen om het overschot te reserveren voor toekomstige tegenvallers bij de uitvoering van zorgtaken.
De overheid is geroepen om de zwakken te beschermen. Deze decentralisaties laten zien dat zorg die dichtbij en lokaal georganiseerd wordt, goed werkt. Daarbij is onze diepste intentie om te handelen zoals Calvijn dat in zijn Institutie verwoordt: „Wij zien dus dat zij (de overheid) tot beschermers en behoeders van zuiverheid, ingetogenheid, eerbaarheid en rust in het openbare leven gesteld zijn, en dat hun enige streven moet zijn te zorgen voor het gemeenschappelijke welzijn en de vrede van allen.”
De auteurs zijn gemeenteraadslid voor de SGP-ChristenUnie te Hendrik-Ido-Ambacht.