Buitenland

In de eerste plaats schepselen van God

Tien jaar na de genocide probeert het Rwandese volk met zichzelf in het reine te komen. Met allerlei maatregelen poogt de overheid de spanningen tussen de verschillende groepen in het land te verminderen - met wisselend succes. Voor gevangenispredikant Deo telt het onderscheid tussen Hutu’s en Tutsi’s niet. „Voor mij zijn alle Rwandezen in de eerste plaats schepselen van God.”

Mr. Richard Donk
7 April 2004 11:06Gewijzigd op 14 November 2020 01:07

In een lange, trieste rij sjokken de tientallen gedetineerden langs de weg tussen de Rwandese hoofdstad Kigali en het nabijgelegen Gitarama. In hun typische roze gevangeniskleding zijn ze voor iedereen herkenbaar. Sommigen dragen zware blokken brandhout op hun hoofd. Anderen sjouwen manden met vis die ze zojuist uit de kweekvijvers van de gevangenis hebben gevangen. De regering heeft geen geld om de tienduizenden gevangenen te onderhouden, dus moeten ze zelf in hun levensonderhoud voorzien.

Slechts één gewapende politieagent houdt de groep in de gaten. Dat is ruim voldoende, want ontsnappen is er in Rwanda niet bij. De sociale controle is in het Afrikaanse land zo groot, dat elke vluchtpoging bij voorbaat tot mislukken is gedoemd. En anders zijn er altijd nog genoeg Rwandezen die maar al te graag wraak op de plegers van de volkerenmoord van 1994 willen nemen.

Voor de poorten van het cellencomplex staan tientallen mensen te wachten om hun gedetineerde familieleden te bezoeken. Ze brengen eten en drinken en proberen hun verwanten een hart onder de riem te steken. Sommigen zitten al bijna tien jaar vast - sinds het einde van de genocide.

„Er zijn gevangenen die pas onlangs met hun gezin zijn herenigd. Er zijn vrouwen die inmiddels met een andere man waren getrouwd omdat zij hun echtgenoot dood waanden”, vertelt dominee Deo. De anglicaanse predikant is regelmatig in de gevangenis te vinden. Niet alleen om het Evangelie te verkondigen, maar ook om Bijbels en medicijnen uit te delen. En zodoende een bijdrage te leveren aan het moeizame proces van verzoening.

In het begin viel het niet mee om het vertrouwen van de gevangenen te winnen, herinnert Deo zich. „Ze zagen meteen dat ik Tutsi ben. Als je je dan ook nog als vertegenwoordiger van de kerk, die een zeer dubieuze rol tijdens de genocide heeft gespeeld, presenteert, zijn ze extra argwanend, zelfs ronduit vijandig. Ze kunnen zich niet voorstellen dat je met een boodschap van vrede komt.”

„Ik heb de gevangenen om vergeving voor het optreden van de kerk gevraagd”, vervolgt de predikant. „Ik heb ze gezegd dat het onderscheid tussen Hutu’s en Tutsi’s geen rol speelt. Voor mij zijn alle Rwandezen in de eerste plaats schepselen van God. Dat hebben ze enorm gewaardeerd. Sommigen vielen me zelfs om de hals.”

Toch tiert ook in de gevangenis het extremisme nog welig, zegt Deo. „Er zijn nog steeds mensen die de gebeurtenissen van 1994 rechtvaardigen. Zij ontkennen zelfs dat er een genocide heeft plaatsgehad. Ik probeer met die gevangenen in gesprek te komen. Maar meestal is dat vergeefse moeite. Als ik naar hun houding kijk, slaat de schrik me soms om het hart. Dan denk ik: Het kan zo weer gebeuren. Gelukkig denkt het merendeel er anders over.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer