Augustinus: Schepping en tijd hebben een absoluut begin
UTRECHT. Augustinus geloofde in afzonderlijke scheppingsdagen, dat wil zeggen begrensde tijdperken die gescheiden zijn door licht en duisternis, zo betoogt prof. dr. Matthias Smalbrugge. „Er is een absoluut begin, ook van de tijd.”
Prof. Smalbrugge, bijzonder hoogleraar Europese cultuur en christendom aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, was donderdag een van de sprekers tijdens een symposium in Utrecht over de eerste Nederlandse vertaling van de oudste twee commentaren van Augustinus (354-430) op het Bijbelboek Genesis.
Augustinus heeft zich in de loop van zijn leven minstens vijfmaal beziggehouden met een zorgvuldige lezing en uitleg van het eerste Bijbelboek. Onder de titel ”Onze wereld in wording. Beschouwingen bij de bijbelse scheppingsverhalen” (uitgeverij Damon, Budel) werd donderdag een vertaling gepresenteerd van twee werken van de kerkvader: ”De Genesi aduersus manichaeos” (388-390) en ”De Genesi ad litteram liber unus inperfectus” (393-394). Augustinus was toen net priester in de Noord-Afrikaanse stad Hippo Regius.
De scheppingsverhalen hebben regelmatig de belangstelling gewekt van kerkvaders. Dat had te maken met het filosofische klimaat van de klassieke oudheid. Daar stonden thema’s centraal als de eeuwigheid van de schepping of de materie, het wezen van de tijd en de vraag naar het begin ervan, de schepping uit het niets, de rol van Gods vrije wil om de wereld te scheppen en het ontstaan van het kwaad.
Augustinus formuleerde zijn opvattingen over de schepping in antwoord op het manicheïsme, een gnostische religie genoemd naar de stichter, Mani. Augustinus was van deze stroming vele jaren een aanhanger. De manicheeërs stelden dat een letterlijke betekenis van de Bijbelverhalen onmogelijk is. Zij stonden bekend om hun ‘diepzinnige’ mythen over het ontstaan van de wereld.
Augustinus benadrukt de letterlijke betekenis van de hoofdstukken van Genesis, maar verwerpt ook de allegorische uitleg niet. In beide boeken wil de kerkvader tegenover de manicheeërs het christelijk scheppingsgeloof verwoorden. Augustinus spreekt van een „uiterst mysterieus onderwerp.” We moeten dit onderwerp „absoluut in geloof” aanvaarden, schrijft hij, namelijk „dat ieder mens een begin heeft en dat de tijd is geschapen en daarom ook zelf een begin heeft en niet even eeuwig is als de Schepper.”
Zes dagen
Augustinus vergelijkt de zes dagen van de schepping, zoals beschreven in Genesis 1, met de zes tijdperken die volgens hem de kern van de gehele Schrift zijn: van de „babytijd” van de wereld tot het zevende tijdperk van de eeuwige rust. Het woord ”dag” duidt volgens hem het geheel van de tijd aan. Ook de mens persoonlijk kent die zes dagen in zijn leven: vanaf de eerste dag waarop hij het licht van het geloof ontvangt tot de tijd van zijn eeuwige gelukzaligheid.
Augustinus wil Genesis letterlijk én allegorisch uitleggen. Is dat niet tegenstrijdig?
Prof. Smalbrugge: „Nee, bij Augustinus zijn beide uitleggingen mogelijk. Het letterlijke heeft bij hem echter niet de overhand; het gaat hem om de geestelijke betekenis, de waarheid van de Schrift. Het is voor Augustinus vooral de vraag wat er met de mens gebeurt die door de zonde gevallen is. In zijn vroege commentaren op Genesis beweert Augustinus nog dat de rede best tegen de zonde opgewassen is, maar in zijn latere commentaren is hij daar niet zo optimistisch meer over. Hij zegt dat de mens definitief in de zonde gevangen is en dat alleen genade hem kan redden. Maar het kwade als zelfstandige macht, zoals het manicheïsme leert, verwerpt hij. De mens is in de ogen van de kerkvader zelf verantwoordelijk voor het kwaad.”
Lees ook:
De achtste dag – rustend werken (De Wekker, 1 augustus 2014)
Met Genesis kun je niet alle kanten op (Reformatorisch Dagblad, 15 februari 2012)