Ds. G. R. Procee: „Verwarring over de doop neemt toe”
De verwarring over de doop neemt toe, constateert ds. G. R. Procee, predikant van de christelijke gereformeerde kerk te Middelharnis. Hij kwam in 2011 terug uit Canada, nadat hij daar in 1989 naartoe was geëmigreerd. In Noord-Amerika had hij te maken met de ”reformed baptists”, maar in de twintig jaar dat hij weg was uit Nederland, kwamen ze hier ook op. „Ik heb goede vrienden onder baptisten in de Verenigde Staten en Oekraïne, maar als zij stellen dat wij fout zijn met de kinderdoop, gaan ze een stap te ver. De visie van de baptisten klopt theologisch niet, brengt verwarring en geeft ook de ouders en de kinderen geen troost.”
In zijn boek ”De heilige doop. Bijbelse grondslag, rijkdom en praktijk van de kinderdoop” (De Banier, 2016), stelt hij dat de bestrijders van de kinderdoop Christus het eigendomsrecht op de kinderen van Zijn volk onthouden en dit afhankelijk maken van de menselijke wil. Degenen die zich laten overdopen, verloochenen het teken en zegel van Gods verbond, wat volgens ds. Procee zonde tegen God is. Zij verwerpen hun eigen doop, wat een teken van ondankbaarheid tegen God is. Maar zij verachten ook Gods heilige Naam omdat die tijdens de plechtigheid werd aangeroepen.
Waarin ligt de waarde en de troost van de kinderdoop?
„De doop is een teken en zegel van het genadeverbond met de gelovigen en hun zaad. In het doopformulier staat dat God een eeuwig verbond opricht met elke gedoopte. Dat klinkt massief en hoog, maar daarin ligt juist de troost en de zekerheid. Hoe kan iemand bidden, anders dan door te pleiten op wat God in Christus heeft beloofd, of zoals het doopformulier zegt: dat de Heilige Geest gewillig is dát toe te eigenen wat wij in Christus hebben? Dat betekent niet dat we bekeerd zijn, maar behelst juist een oproep tot bekering.”
De doop verzegelt volgens ds. Procee niet iemands wedergeboorte of onderwerpelijke genade, maar de voorwerpelijke waarheid van Gods beloften, die wel door het geloof –onderwerpelijk– moeten worden toegeëigend door de Heilige Geest. Daar ligt het belangrijke onderscheid tussen schenking (objectief) en deelachtigmaking (subjectief). Ds. Procee: „Dat maakt ook de schuld des te meerder wanneer wij dat verbond door ons ongeloof verbreken en wij dan te maken krijgen met de verbondswraak.”
Wat te doen met de mensen die de kerk de rug toekeren? Wat voor waarde heeft de kinderdoop voor hen gehad?
„De doop is een verzegeling van Gods beloften, niet een afkondiging van wat Hij gaat doen. God doet in de doop een aanbod van Zijn genade in de vorm van een belofte. Die belofte moet echter wel door het geloof ontvangen worden. Zij ontslaat de mens niet van zijn verantwoordelijkheid. Als een kind tot geloof komt, is dat te danken aan Gods verkiezing. Als een kind niet tot geloof komt, dan is dat niet te wijten aan Gods verkiezing, maar aan de eigen onwil en gaat de mens om zijn eigen schuld verloren. De gedoopten delen vanwege hun ongeloof niet in de weldaden die hun in de doop wel zijn geschonken.”
Debat over doop voorlopig nog niet uitgewoed
De hoeveelheid beschikbare literatuur over de doop groeit gestaag. Het debat gaat door, hoewel de reserve tegen de kinderdoop lijkt af te nemen.
In oecumenische kringen is er meer toenadering dankzij bereikte overeenkomsten over de doop. In baptistenkringen ligt de situatie verdeeld. Pleidooien voor open lidmaatschap van hen die alleenals kind gedoopt zijn én felle aanvallen op de kinderdoop staan soms naast elkaar.
Het theologiseren vanuit het verbond stuit steeds meer op verzet in de huidige tijd met haar accent op de geloofskeuze, met name in evangelische kringen. Verbond staat volgens dr. J. Hoek en dr. W. Verboom voor velen voor een achterhaald, onpersoonlijk en objectief denken dat persoonlijk geloof en nieuwe vormen van gemeente-zijn in de weg staat, zo zetten zij uiteen in hun boek ”Eeuwige vriendschap” (Boekencentrum, 2010). De schrijvers voeren daarin een pleidooi voor de kinderdoop als machtig teken en zegel van Gods genade.
In hervormd-gereformeerde kring worden soms vragen gesteld over de kinderdoop. De voorzitter van de Gereformeerde Bond ds. A. J. Mensink argumenteert in zijn boek ”Genade als erfgoed. Het bijbelse recht van de kinderdoop” (Groen, 2009) dat het verbond de context is waarbinnen het geloof zijn plaats heeft, waarbij de nieuwtestamentische kerk is ingevoegd in het verbond met Abraham. Het geloof is noodzakelijk voor de doop, maar niet de grond of de inhoud ervan.
Ds. J. van Amstel waarschuwt in zijn boekje ”De rijkdom van de kinderdoop” (De Banier, 2007) voor de doop als „zand- of rustgrond.” Die laatste gedachte, het idee dat men is gedoopt en dat het dus wel goed zit, gaat zelfs als een soort „infectie” door de kerken, schrijft hij. Hij stelt daartegenover de doop als pleitgrond. „Ieder die met water gedoopt is, heeft een grond van God ontvangen om op te pleiten.” De kinderen liggen verloren en moeten behouden worden, maar ook voor hen is de vergeving van zonden „toegezegd, beloofd, aangeboden, gegeven.”
Calvijn
In de reformatorische traditie is in de lijn van Calvijn een visie op het verbond ontwikkeld waarbij God als eerste het initiatief neemt en het verbond opricht met het zaad van de gelovigen. Het boek van ds. G. Kater, ”De kinderdoop bij Calvijn” (Den Hertog, 2014) trekt historische lijnen vanuit de theologie van Calvijn. Die legde in zijn werk steeds meer de nadruk op het genadeverbond als het fundament van de kinderdoop en speculeert hij niet meer over de vraag of kinderen wel of niet een (verborgen) geloof hebben op het moment dat ze gedoopt worden.
De reformator beklemtoont dit in polemiek met de wederdopers, die alleen op basis van wedergeboorte en geloof doopten. Zij concludeerden dat jong gestorven kinderen ook niet behouden konden worden, omdat zij geen (bewust) geloof hebben. De doop betekent en verzegelt echter Gods belofte van het genadeverbond tot versterking van het toekomstig geloof van het gedoopte kind, zo stelt ds. Kater in de lijn van Calvijn. „Tegelijkertijd is de Heilige Doop een aansporing en pleitgrond voor het gedoopte kind, om de belovende God van de doop te zoeken en Hem persoonlijk te leren kennen in Zijn genade in Christus Jezus.”
In zijn dogmatische delen over de verbonds- en doopleer heeft prof. dr. W. J. Ouweneel de afgelopen vijf jaar uitvoerig zijn visie op doop en verbond uiteengezet. Hij ziet duidelijk een eenheid tussen het oude en het nieuwe verbond, wat niet gebruikelijk is in evangelische kring. Het nieuwe verbond is een vernieuwing van het oude verbond. Het tweeledige karakter –beloften van Gods kant, verplichtingen aan ’s mensen kant– geldt voor zowel het oude als nieuwe verbond. Ouweneel is een voorstander van kínderdoop, als dit tenminste een geloofsdoop is. Maar niet van een bábydoop, omdat baby’s nog niet kunnen geloven en volgelingen van Jezus kunnen worden. Hij bepleit wederzijds begrip en aandacht voor elkaar tradities.
De kern van de Bijbel is volgens Ouweneel niet het verbond, maar het Koninkrijk. Dat uitgangspunt neemt ds. M. M. van Campen in zijn boek ”De Koninkrijksdoop” (Groen, 2015) over. Toch noemt Van Campen zes argumenten die pleiten voor de geldigheid (niet: exclusiviteit) van de kinderdoop, zoals de zogenoemde huisteksten, het beeld van de Rode Zee en de dat van de ark van Noach, waaruit blijkt dat de verhouding van God met Zijn volk altijd inclusief is en uitgaat van ”gezamenlijkheid”.
Geloof en doop horen bij elkaar, maar of dat per se chronologisch moet, is volgens Van Campen niet gezegd. Als je later niet je geloof belijdt, is je doop niet compleet, stelt hij.
Met een verwijzing naar prof. J. van Bruggen stelt de schrijver dat kinderen bijgeschreven worden op het paspoort van hun ouders. Ook dr. P. de Vries gebruikt in zijn boekje ”Paspoort van het Koninkrijk” (Den Hertog, 2015) het beeld van het paspoort. Wie gedoopt is, kan de doop nooit ongedaan maken maar zal zich hiervan eens moeten verantwoorden. De Vries argumenteert sterk vanuit het verbond: de doop getuigt van Gods verbondstrouw die blijft van geslacht tot geslacht.
Bediening
De rode draad in de publicaties van ds. M. van Golverdingen (”Tot in het duizendste geslacht”), ds. G. J. van Aalst (”Van kind tot kind”) en ds. P. van Ruitenburg (”Je kindje laten dopen”), alle uitgegeven door Den Hertog, is dat de gedoopten onder de bediening of bekendmaking van het genadeverbond verkeren. Ze zijn apart gezet, afgezonderd. De gedoopten verkeren op het erf van het verbond, en alleen de wedergeboorte maakt ons tot een kind van God, benadrukken zij. Maar de eigen doop bevestigt ook de nodiging van het Evangelie, die met „heilige ernst en liefde” aan het hart wordt gelegd.
L. M. P. Scholten kiest een standpunt dat hieraan verwant is. In zijn brochure ”Ons doopformulier” (2012), ten behoeve van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, wordt gesteld dat het doopformulier niet op elke dopeling van toepassing is maar op het wezen van de Kerk met een hoofdletter. In het doopformulier spreekt de kerk naar haar kern, de uitverkorenen.
Matthew Henry keert zich in zijn boek ”Het teken van de doop. De betekenis en bediening van de kinderdoop” (De Banier, 2010) tegen de wederdopers en baptisten, die hij „zeer liefdeloos” noemt. Ze maken volgens hem meer dan 95 procent van de christenen onkerkelijk en onchristelijk. Hun opvatting is tegennatuurlijk. „Kinderen worden niet beschouwd als deel van hun ouders. Ze mogen niet delen in hun voorrechten, maar zijn wel zo ongelukkig dat ze delen in hun verdorvenheid.” Voortdurend benadrukt hij dat de doop gegeven is als pleitgrond en als versterking van het geloof. „We mogen pleiten op de belofte van de hulp van de Geest, aanneming door God en vrede. Kunnen we dan niet met vrijmoedigheid naderen?”
Verzegeling
Prof. dr. A. Baars beklemtoont in zijn boekje ”U en uw kinderen, de kinderdoop en de Bijbel” (De Banier, 2015) dat de doop een verzegeling is van wat God in Christus heeft gedaan en dat Hij dat aan de gelovigen toezegt en wil toe-eigenen. Door de doop komt de dopeling onder het machtsgebied van de drie-enige God en behoort hij Hem toe. „De Doop roept op tot geloof, verplicht tot het geloof en de God van de Doop belooft alles te willen schenken wat daartoe nodig is.”
Dezelfde invalshoek is te vinden in het boekje van prof. dr. H. van den Belt, ”Een eeuwig verbond. Over de betekenis van de heilige doop” (Groen, 1999), dat in 2014 nog zijn achtste druk beleefde. Van den Belt spreekt van een wonderlijke paradox: krachtens Gods belofte zijn alle kinderen van het verbond kinderen van God én moeten dit worden door geloof en bekering. Hij vergelijkt het met de verloren zoon, die zich bewust werd dat hij een zoon was en een Vader had. „Zo gaat het altijd als een verbondskind bekeerd wordt. Eerst onbekeerd en onwaardig en dan toch komen tot de Vader, Die nodigend wacht. Hij hoeft geen Vader meer te worden, want Hij is het al.”
Onvrede
De toenemende onvrede over de kinderdoop in de twintigste eeuw heeft te maken met de opkomende evangelische beweging, de pinkstergroeperingen en de invloed van Karl Barth die zich sterk tegen de kinderdoop keerde. Ook speelt een rol dat de doopplechtigheid een betekenisloos ritueel is geworden in de traditionele kerken, met weinig verplichtingen voor de dopeling.
Vanwege de uitholling van de kinderdoop komt er steeds meer aandacht voor dooponderwijs. Dr. M. van Campen heeft in zijn boekje ”Bij je naam genoemd” (Boekencentrum, 2012) aandacht gevraagd voor doopcatechese. Nogal wat catechisanten staan er volgens hem zelden of nooit bij stil dat ze als kind het teken van de doop hebben ontvangen.
Bij Boekencentrum verschenen deze maand diverse publicaties over de doop die daarin behulpzaam kunnen zijn, zoals van Wilmien Kranendonk & Liza-Beth Valekma, ”Fieke wordt gedoopt” en Annemarie van Heijningen-Steenbergen, ”Gefeliciteerd, je bent gedoopt!” Uitgeverij Kok kwam deze maand met een herziene herdruk van ds. Egbert R. Veen, ”Verlangen naar meer… Vierjarig project bij de kinderdoop”.
Baptisten blijven ondertussen verdeeld over de kinderdoop. Binnen die kringen is er wel meer ruimte voor lidmaatschap van de gemeente voor hen die als kind gedoopt zijn en die zich niet willen laten overdopen. Yme Horjus, jarenlang rector van het Baptisten Seminarium, pleitte vorig jaar voor een wederzijdse dooperkenning tussen baptisten en leden van de gevestigde kerken. Daarbij moet ook de kinderdoop gerespecteerd worden.
Een scherpe aanval op de kinderdoop en de reformatorische traditie is het recent verschenen lijvige boek van Hendrik Schipper, ”Als u met heel uw hart gelooft is het geoorloofd. Over de leer en praktijk van de doop. De vrijwel onbekende geschiedenis van het baptisme” (uitgeverij Boaz Multi Media, Veenendaal 2016). De doop is volgens Schipper een symbool van geloof, bekering en wedergeboorte, geen sacrament dat iets tot stand brengt.
Schipper keert zich sterk tegen de visie dat de doop een belofte behelst waarop een kind mag pleiten. De kinderen van gelovige ouders zijn niet automatisch begrepen in het nieuwe verbond door hun geboorte. „Alleen door bekering en wedergeboorte komt men in het nieuwe verbond. De kinderen van gelovige ouders zijn wel bevoorrecht; ze zijn wel apart gezet. Maar nog niet in het genadeverbond opgenomen.”
Schipper noemt het standpunt van Calvijn: de belofte is geschonken én moet nog vervuld worden „heel verwarrend.” Hij begrijpt niet dat de doop enerzijds zegt dat de gedoopten kinderen van God zijn, krachtens het verbond, en anderzijds tot kinderen aangenomen moeten worden door het toepassende werk van de Geest. Zijn de gedoopten nu wel of niet bekeerd? „Dat de baptisten hun kinderen beschouwen als ongelovigen is een Bijbelse zaak. Daarom moet aan hen het Evangelie uitgelegd en verkondigd worden. Hun moet verteld worden dat God wil dat zij zich zullen bekeren.”
Oecumene
Interessante ontwikkeling is de oecumenische toenadering op het punt van de doop, zo is te lezen in het informatieve overzichtswerk van Dagmar Heller in ”Baptized into Christ. A Guide to the Ecumenical Discussion on Baptism” (2012, World Council of Churches, Publications). De verschillen tussen de voorstanders van de kinderdoop en geloofsdoop worden erkend, maar worden niet gezien als wederzijds elkaar uitsluitend, maar elkaar aanvullend. Aan beide kanten groeit de overtuiging dat de doop niet slechts te maken heeft met één moment, maar deel is van „een levenslange groei in Christus.”
Wat blijft is volgens Heller een zekere „onbalans” bij de kerken die kinderdoop of juist de geloofsdoop voorstaan. Wederzijdse erkenning en oecumenische toenadering is volgens Heller mogelijk wanneer de doop als een dynamisch gebeuren gezien wordt waarin de verschillende aspecten, uitgedrukt in een verschillend ritueel, begrepen worden als bij elkaar horend hoewel niet voltrokken op dezelfde tijd, zo stelde zij in een themanummer van ”The Ecumenical Review” dat eind vorig jaar gewijd was aan de geloofsdoop.
De voorzichtige conclusie uit deze stroom aan literatuur is dat scherpe afwijzing van de kinderdoop, zoals recent in het boek van Hendrik Schipper, én oecumenische toenadering naast elkaar staan. Ds. M. M. van Campen noemt de doop niet zaligmakend, maar een „belangrijke bijzaak.” Hij verwoordt dat subtiel: de doop is belangrijk én bijzaak. Zij is het volgens hem in ieder geval niet waard om er ruzies of kerkscheuringen over te veroorzaken. Daarmee geeft hij het debat iets ontspannends. De vloed aan boeken over de doop geven in ieder geval genoeg handreikingen voor een brede, kerkelijke bezinning.