Landschapsadviseur strijdt tegen water
Het was geen grap, zijn aanstelling op 1 april als Nederlands eerste rijksadviseur voor het landschap. Minister Veerman van Landbouw (LNV) koos ingenieur Dirk Sijmons uit om „de stimulerende rol van LNV voor het landschap extra inhoud te geven.” Wat houdt dat zoal in? Sijmons: „Het publiek betrekken bij het landschap. Daarover ga ik Veerman aan zijn jasje trekken.”
Het kantoor van zijn bureau, H+N+S Landschapsarchitecten, is gedeeltelijk gehuisvest in een eeuwenoude boerderij, naast een nog ouder poortgebouw. Een restant van een kartuizerklooster, gebouwd in het destijds drassige deltagebied aan de rand van Utrecht. Van de overige gebouwen van het complex rest niets meer. De volgebouwde omgeving -wegen, huizen en openbaar groen- verraadt de hand van een moderne stedenbouwkundige.
Zijn fysieke werkplek zegt veel over zijn huidige werkterrein, het vaderlandse landschap. Evenals deze plaats in Utrecht is veel natuur in Nederland veranderd in bebouwd areaal. „Het stedelijk gebied in ons land is 300 keer zo groot geworden”, weet Sijmons (55). Met alle gevolgen van dien voor de waterhuishouding. Waar voorheen hemel- en kwelwater gemakkelijk hun loop wisten te vinden, zijn er nu onvoldoende waterwegen om het vocht kwijt te kunnen.
Daarbij komt de zeespiegelstijging. „We hebben een probleem laten bestaan dat we nu tegenkomen”, schetst de landschapsarchitect. „De totale flexibiliteit is weg uit de Nederlandse waterhuishouding.” Dat weer rechtzetten, is een monsterklus. „De opvang van de gevolgen van wateroverlast wordt de grootste opgave voor de landschapsarchitectuur”, betoogt Sijmons. „De komende honderd jaar zal dat een permanente stroom van plannen en aanpassingen oproepen.”
Wat dat betreft komt zijn benoeming -voor vier jaar- mooi op tijd, vindt hij zelf. „We staan aan de vooravond van een eeuw hard werken.” Sijmons verheugt zich er enorm op. De landschapsarchitect in rijksdienst kende het ministerie van Landbouw al. Hij werkte voor dat departement en voor het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Sinds 1989 is Sijmons mededirecteur van H+N+S Landschapsarchitecten in Utrecht.
LNV heeft de afgelopen tien jaar een geweldige verandering meegemaakt, stelt Sijmons. „Van geloof in de maakbaarheid tot de laatste stoeptegel tot een wat relaxtere, meer faciliterende houding.” Zijn aanstelling is volgens hem „een signaal dat Landbouw de cultuurpolitieke kant van het landschap belangrijk vindt.” Hij wil op zoek naar het antwoord op de vraag: Hoe waarborg je de kwaliteit van de plannen voor het landelijk gebied? En op de vraag: Hoe betrek je het publiek erbij? „Daarover ga ik Veerman aan zijn jasje trekken.”
Sijmons vindt het belangrijk mensen te enthousiasmeren voor het cultuurlandschap. Dat is naast zijn ervaring een van de redenen om hem aan te stellen als rijksadviseur, vermoedt Sijmons. „De mensen moeten er weer lol in krijgen. De maakbaarheid van onze topografie is leuk. Het is niet alleen een ramp voor de natuur.” Iedere maand houdt hij een lezing over het landschap. Die trekt veel mensen. Evenals de recent georganiseerde dag voor de architectuur. „Daar kwamen busladingen op af.”
Landschapsarchitectuur leeft klaarblijkelijk. Logisch, vindt Sijmons. „In een globaliserende wereld zullen burgers juist het landschap om zich heen gaan koesteren.” Met als consequentie dat het onderwerp stijgt op de „politieke hitparade.” De landschapsarchitect constateert echter dat er veel onwetendheid is. „Mensen denken nog steeds dat als je de stad verlaat, je de natuur inrijdt. Dat is niet zo.”
Sijmons verlaat zijn nieuwe werkplek in Den Haag meteen weer om het land in te gaan. Drie maanden toert hij door de provincies om een beeld te krijgen van de situatie en de knelpunten op te sporen. Met die ervaring op zak keert hij dan weer terug naar het ministerie. Daar gaat Sijmons onder andere procedures ontwerpen die de kwaliteit van de landschapsinrichting moeten verbeteren. Hij wil op een rijtje zetten hoe je die kwaliteit moeten beoordelen en hoe je erover moet debatteren.
Verder wil Sijmons aan de slag met bestaande programma’s, zoals de uitbouw van de Ecologische Hoofdstructuur. Dat is een aantal natuurgebieden dat door zogeheten verbindingszones aan elkaar wordt gesmeed. „Die zones kunnen we een stuk mooier maken als we daar behalve ecologen ook architecten bij betrekken”, weet hij uit ervaring.
Veel belangrijker is dat hij wil zorgen voor de architectonische aanpassing van het land aan de dreigende zeespiegelstijging en het wassende rivierwater. „Heel strategisch plannen in werking zetten voor de kustverdediging en de rivieren”, omschrijft Sijmons.
Niet alleen stedelingen zijn gebaat bij een voortvarende aanpak. „Veel akkerbouwers willen een grotere teeltflexibiliteit”, weet de landschapsarchitect. „Dus bijvoorbeeld niet alleen uien, maar ook eens een ander gewas.” Dat vraagt soms om een aangepast grondwaterpeil. Tot op heden is het moeilijk zoiets voor een individueel bedrijf aan te leggen zonder dat de buren er last van hebben. Hoewel waterschappen daarin een belangrijke rol hebben, kunnen ze niet alles alleen en moet de overheid bijspringen.
De meeste mensen beseffen al dat er iets moet gebeuren aan de veiligheid van rivieren, denkt Sijmons. Anders ligt dat bij de opvang van regen- en de afvoer van kwelwater. Slechts weinigen realiseren zich dat dat een lastige opgave wordt, nu het areaal verharde oppervlakten gestaag toeneemt.
Al zinspelend bedenkt de nieuwe rijksadviseur snel een middel tot bewustwording: „Misschien wordt het tijd voor een rampenmuseum. Een soort pretpark waar mensen kunnen ervaren hoe het is om een waterramp mee te maken.”