„Fuller Theologisch Seminary in VS heeft geboortepapieren verkwanseld”
PASEDENA. Fuller Theological Seminary in Pasadena, een voorstad van Los Angeles, wil het intellectuele centrum zijn van de Amerikaanse evangelicale beweging. En in zeker opzicht is het dat ook. Theologen van naam studeerden hier, zoals John Piper en Rick Warren. Maar volgens critici is het vlaggenschip van de Amerikaanse evangelicals een spookschip geworden. Wie erop meevaart, loopt gevaar schipbreuk te lijden op de klippen van Schriftkritiek en relativisme.
De doelstelling die de oprichters van Fuller Theological Seminary (FTS) in 1947 voor ogen stond, was helder: een opleiding waar een dam werd opgeworpen tegen de tijdgeest. „We willen studenten wapenen zodat ze in de strijd tegen de moderniteit kunnen winnen”, schreef Charles Fuller in een brief aan Harold Ockenga. Samen besloten ze tijdens een ontmoeting in 1946 in Chicago tot de oprichting van het seminarie, dat een jaar later de deuren opende.
Fuller en Ockenga hadden elkaar nooit eerder ontmoet toen ze in de Midden-Amerikaanse metropool het plan tot oprichting van het instituut maakten. De radio-evangelist Fuller was de vader van het idee. Hij had ook het geld, dat grotendeels was vergaard met giften van luisteraars naar zijn immens populaire programma ”The Old Fashioned Revival Hour”, dat al vele jaren wekelijks in heel de VS via 650 zenders te beluisteren viel.
Fuller besefte echter ook dat hij één ding miste om een onderwijsinstituut op te richten en te leiden: de intellectuele bagage en attitude. Daarom zocht hij contact met Harold Ockenga, die inmiddels nationale bekendheid genoot als prediker. Ockenga had gestudeerd aan Princeton Theological Seminary, aan Westminster Theological Seminary en aan de universiteit van Pittsburgh. Hij was een van de weinige evangelicals in die tijd die waren gepromoveerd. Op de vraag van Fuller of hij rector van de nieuwe opleiding aan de Amerikaanse westkust wilde worden, zei Ockenga daartoe bereid te zijn mits de geldschieter genoegen nam met een „president in absentia.” Ockenga wilde de gemeente in Boston, aan de Amerikaanse oostkust, gewoon blijven dienen tijdens zijn rectoraat van het instituut aan de westkust. Fuller ging akkoord met een instituutsleiding op afstand, als zijn medebroeder maar zorgde voor een goed curriculum en bekwame docenten. Dat lukte Ockenga wonderwel, onder andere door Carl F. Henry –toentertijd bekend evangelicaal publicist en later de eerste hoofdredacteur van het magazine Christianity Today– aan te trekken.
Apenproces
Het streven van Fuller en Ockenga was dat het nieuwe instituut zich voldoende zou profileren als een eigentijds evangelicaal centrum van wetenschap dat niet gekneveld werd door het heersende fundamentalisme. Dat had een negatief imago bij Amerikanen sinds het roemruchte apenproces in 1925, waarbij tevergeefs was geprobeerd het evolutionisme uit het onderwijs te bannen. Fundamentalisten werden niet serieus genomen. Ze stonden te boek als star en achtergebleven. De beweging was een randverschijnsel geworden van het protestantisme in de VS „omdat het niet in staat was gebleken antwoord te geven op de theologische en culturele vragen van de moderne tijd.”
Het tweetal stond een instituut voor ogen dat de „intellectuele katalysator van de neo-evangelicale beweging” kon zijn. „We moeten ons niet afkeren van de moderne cultuur, zoals fundamentalisten doen, maar we moeten er voluit aan deelnemen. Daar moeten we de bazuin met een zuiver Bijbels geluid helder laten klinken”, schreef Fuller in een bedelbrief aan potentiële geldschieters. Hij vergeleek de fundamentalist met de Leviet uit de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. „De man was doorkneed in het Woord van God, wilde daar naar leven, maar trok zich niets aan van zijn lijdende medemens. Die liet hij links liggen. Zo gaan fundamentalisten voorbij aan de sociale problemen van onze tijd.”
Ockenga zei in een nadere toelichting dat het christelijke geloof niet alleen een boodschap van verlossing voor zondaren heeft, maar dat het ook de enige zekere basis biedt voor een beschaafde natie.”
In de grondslag van FTS stond heel helder dat het instituut uitging van de volstrekte betrouwbaarheid en onfeilbaarheid van de Bijbel. De opleiding wilde zich niet aan een specifieke kerkelijke denominatie binden maar werken „in hechte verbondenheid” aan elke kerkelijke richting die de betrouwbaarheid van de Bijbel beleed.
Kleuterkrukjes
Op 29 september 1947 opende FTS met 39 studenten zijn deuren in een kleuterschool in Pasadena onder de rook van Los Angeles. Studenten volgden het eerste jaar de colleges op kleuterkrukjes. Inmiddels heeft het seminarie een uitgebreide campus in een lommerrijke wijk van Pasadena waar in totaal ruim 4000 studenten uit 100 landen onderwijs volgen. Het instituut heeft drie studierichtingen: theologie, psychologie en interculturele studies. Naast de hoofdvestiging in Pasadena heeft FTS acht filialen op diverse locaties in de westelijke staten van de VS.
„Fuller is in Amerikaanse wetenschappelijke kringen een naam geworden. Wie daar heeft gestudeerd, mag meepraten”, zegt de president van het instituut, Mark Labberton. Hij heeft sinds 2013 de leiding. Zijn voorganger was Richard Mouw, die ook in Nederland enige bekendheid geniet – mede omdat zijn voorvaderlijke wortels teruggaan naar Elspeet.
Wissel
Die goede naam in wetenschappelijke kringen heeft volgens critici wel een prijs. Conservatieve evangelicals stellen dat FTS zijn geboortepapieren heeft verkwanseld. Een van hen, de voormalige student Steve Cha, vervatte zijn felle kritiek twee jaar geleden in een open brief aan de leiding van FTS. Zijn hoofdbezwaar is dat FTS het „meest fundamentele principe van de Reformatie, namelijk de volmaaktheid en absolute betrouwbaarheid van de Bijbel, heeft losgelaten.”
Cha grijpt dit niet helemaal uit de lucht. Stond in de oorspronkelijke grondslag van FTS dat de Bijbel volmaakt en onfeilbaar is, in de jaren zestig werd deze bepaling na een heftig intern debat over het gezag van de Bijbel teruggebracht tot „onfeilbaar.”
„Dat leek een aanvaardbaar compromis”, zegt Cha, „maar na bijna veertig jaar moet je constateren dat daar een wissel omging waardoor FTS ver verwijderd is geraakt van het oorspronkelijke, orthodoxe spoor.”
De voorbeelden waarmee de voormalige student in zijn brief zijn stelling onderbouwt zijn legio. „Docenten stellen de betrouwbaarheid van de Bijbel ter discussie, verdedigen de evolutietheorie, beweren dat Jezus Christus niet per definitie de enige Weg tot behoud is en plaatsen vraagtekens achter het bestaan van de hel. Robert Bell, die dit enkele jaren geleden ook beweerde in een boek, heeft de ideeën dus niet van zichzelf. Hij kreeg ze aangereikt op Fuller waar hij studeerde.”
Cha’s kritiek wordt gedeeld door Dennis McFadden, de lutherse predikant uit Fort Wayne (Texas), die zelf aan FTS promoveerde. „Wie daar gaat studeren moet weten dat docenten voluit de Schriftkritiek omarmen. Ze leren dat Mozes niet de auteur is van de Pentateuch, dat de geschiedenis van Jona een parabel is, dat veel woorden en daden in de evangeliën ten onrechte aan Jezus worden toegeschreven, dat verschillende paulinische brieven niet door de grote heidenapostel zijn geschreven en dat de christelijke exclusiviteit een misvatting is.”
De conclusie van McFadden is hard: FTS heeft nog de naam evangelical te zijn maar het is een term zonder inhoud geworden. Van de oorspronkelijke identiteit, een Bijbelgetrouwe opleiding die zich teweerstelt tegen moderne wetenschap en Schiftkritiek, is niets meer over.
Relevante partner
Charles J. Scalise, docent kerkgeschiedenis aan FTS, betwist dit. „Fuller weet zich hartelijk verbonden met de voorgaande generaties en put uit het erfgoed dat de Reformatie naliet. Maar het probeert tegelijk een relevante partner te zijn in het actuele debat. Daarom zeggen en zien we dingen soms anders. Maar het fundament waarop we staan is onveranderd solide.”
Dat FTS in de jaren zestig „in beperkte mate” sleutelde aan de grondslag, ziet Scalise niet als een koerswijziging. „Het schrappen van het woord „foutloos” was slechts bedoeld om voldoende afstand van het oude fundamentalisme te nemen en ons nadrukkelijker te profileren als neo-evangelical. Dat wil zeggen: we geloven in de Bijbel, maar we hebben een open oog en oor voor de actuele vragen.”
De lutherse ds. McFadden vindt dat Scalise daarmee de ontwikkeling die FTS doormaakte bagatelliseert. „Ik betwijfel sterk of dit Charles Fuller en Ockenga voor ogen stond toen ze in 1946 plannen maakten. FTS is van kleur verschoten. Het instituut wordt door seculiere wetenschappers serieus genomen. Maar dat is ten koste van een hoge prijs. Die is ook grif betaald, want onder intellectuele neo-evangelicals is een grote –wat mij betreft volstrekt misplaatste– angst om versleten te worden voor achtergebleven fundamentalisten die tegen de stroom in zich verzetten tegen moderne wetenschap en Schriftkritiek. In de behoefte om voor vol te worden aangezien hebben ze hun grondslag leeggezogen.”