Opinie

Verschillende functies gemeentezang niet te scheiden

Bezinning op de onderscheiden functies van de gemeentezang blijft nodig, betoogt ds. A. Schroten.

ds. A. Schroten
28 April 2016 09:48Gewijzigd op 16 November 2020 03:11
beeld RD, Anton Dommerholt
beeld RD, Anton Dommerholt

Graag reageer ik op de opmerkingen die dr. Smelik (RD 25-4) plaatste bij mijn lezing bij de presentatie van de bundel ”Weerklank” (RD 22-4). Kern van zijn reactie is dat je de functies van gemeentezang, Woordverkondiging en weerklank, kunt onderscheiden, maar niet scheiden. Ik stem daar van harte mee in. Sterker nog, donderdag zei ik letterlijk: „Je kunt dit nooit zwart-wit onderscheiden…” In het verslag in de krant ontbrak deze nuance. Daardoor kan het lijken alsof ik een liturgiegeschiedenis schets, waarbij verschillende samenzangwijzen elkaar opvolgen. Zo is het natuurlijk niet. Elke verkondigende stem is een lofzang op God; en elke lofzang op Gods daden is verkondiging. Dat is evident en de wereldkerk heeft beide accenten altijd onderkend. Vanwege de beperkte tijd die ik donderdag had, koos ik niet voor de nuance, maar voor de focus.

Ter karakterisering van Calvijn citeert dr. Smelik: „Wie op Gods school verder wil komen, heeft de psalmen nodig.” Dit treffende citaat onderstreept precies mijn punt dat voor Calvijn het psalmgezang een ‘leerschool’ is: zingend vullen wij ons hart met een heilige omgang. Het is dus meer ”innen” dan ”uiten”. Het ene is weliswaar onlosmakelijk verbonden aan het andere, maar toch krijgt de verkondiging het hoofdaccent. In 1545 schrijft Calvijn: „Wij hebben liederen nodig, die (…) ons kunnen dienen als prikkels die ons aansporen tot God te bidden, God te loven en Zijn daden te overdenken, opdat we Hem liefhebben, vrezen, eren en verheerlijken.” Dr. Smelik ziet in dergelijke „gezongen gebeden” terecht een bewijs dat er ook oog was voor de weerklank.

Toch vind ik het zinvol om juist hier verkondiging en weerklank te onderscheiden. De leerzame ervaring dat wij in een eredienst met prikkels worden aangespoord om God in ons leven te verheerlijken, is namelijk niet vanzelfsprekend gelijk aan de persoonlijke ervaring dat mijn hart op dit heilige moment de aanwezige Heere prijst om Zijn geschonken heil. De didactische oefening in de omgang met God valt niet automatisch samen met de ervaring van Gods verborgen omgang. Kortom, gaan –bevindelijk gezien– verkondiging en weerklank werkelijk altijd hand in hand? En kan meer concrete aansluiting de persoonlijke bevinding niet bevorderen?

Wie –zoals de jonge, reformatorische kerk deed– alle psalmen op rij zingt, zingt veel woorden van schuldbelijdenis. Maar wie zijn schuld zingend wil belijden, kiest er gericht één uit. De dynamiek van het heil is gebaat bij het zoeken naar concrete weerklank.

Graag kom ik dr. Smelik tegemoet door de nadruk op deze weerklank genuanceerder te typeren als een accentverschuiving. Mag ik Calvijns omgang met gezangen als zo’n accentverschuiving duiden? Dat is inderdaad een interpretatie, want Calvijn sprak nooit expliciet over zijn gebruik van gezangen. Toch vind ik het veelzeggend dat hij wekelijks gezangen toevoegt op vaste plaatsen in de liturgie en in zijn kerkboek het citaat uit Psalm 146 bewust uitbreidt: „Psalm en lied zal ik zingen…” Daarin proef ik een gegroeide behoefte om, naast de blijvende waardering voor de onderwijzing (en de weerklank) vanuit de psalmen, in de liturgie ook onomwonden tot God te naderen om Zijn nieuwtestamentische heil. Met een aantal gezangen, een gebed om Christus’ kracht, een belijdenis van Zoon en Geest en een loflied op het zien van Christus’ zaligheid, geeft Calvijn de weerklank op Christus op z’n minst meer ruimte.

Het bevreemdt mij verder dat dr. Smelik dit verlangen naar christocentrische weerklank niet leest in de woorden van ds. Ahasveros van den Berg (1773). Diens verlangen reikt namelijk verder dan de volgorde van de psalmen: „Breke spoedig de blijde dag voor de Nederlandse Kerk aan dat zij (…) door het gebruik van Evangelische lofliederen haren God en Heiland moge verheerlijken, en dat zij (…) van haar geloof in Jezus Christus, haren menschgeworden Zaligmaker, en van hare hope op Hem zingen moge.”

Ook de conclusie die dr. Smelik aan de woorden van Van den Berg verbindt, kan ik moeilijk plaatsen: „Het zou ook erg onlogisch zijn het zingen van psalmen op volgorde wel als Woordverkondiging te typeren, maar het zingen van geselecteerde psalmen of delen daarvan, niet.” Misschien begrijp ik dr. Smelik niet, maar dit komt mij juist bijzonder logisch over. Dit is immers het punt dat herhaaldelijk gemaakt wordt door mensen die pleiten voor het integraal zingen van psalmen.

Een voorbeeld. Wie een preek over Christus’ lijden beantwoordt met Psalm 52:7: „Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij ’t hebt gedaan”, heeft daarmee treffende woorden gevonden om de gelovige dank tot God te richten. Hier functioneert de psalm daadwerkelijk als „apotheek voor de ziel” (Kohlbrugge). Maar we kunnen het zingen van dit psalmvers, losgemaakt uit zijn context, toch moeilijk typeren als Woordverkondiging, in de zin dat hiermee recht is gedaan aan „een onderwijzing van David, toen Doëg aan Saul bekendgemaakt had: David is gekomen in het huis van Achimelech.”

Ten slotte, ik stem met dr. Smelik in dat er wel doordenking van deze accentverschuiving zichtbaar werd in de introductie van de Evangelische Gezangen (1806). Bij het gebrek aan doordenking, dat ik signaleerde, dacht ik vooral aan de huidige gesprekken over liturgie die in gemeenten worden gevoerd. Daarin begint men steevast over de inhoud van het zingen, in plaats van de voorvraag te stellen naar het waarom en hoe van ons zingen.

Bezinning op de onderscheiden functies blijft daarom nodig. Inderdaad: onderscheiden, maar niet te scheiden. Daarom (dat stond niet in het RD-verslag vermeld) eindigde ik mijn lezing juist bij de verkondigende functie van het lied en stelde ik dat het verrijkend is om onomwonden te bezingen wie Christus voor ons is. „Ik heb slechts één houvast in leven en in dood: mijn trouwe Heiland, die Zijn kostbaar bloed vergoot” (lied 366). Is zulke zang niet nodig? Juist in deze tijd, waarin Zijn betekenis wordt bevraagd en Zijn Godheid wordt ontkend, moeten wij onszelf en elkaar deze ene Naam voorhouden als verkondiging vanuit Gods Woord.

De auteur is predikant van de hervormde gemeente te Leerdam.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer