Fik Meijers Jezusbeeld is niet origineel
Fik Meijer is niet alleen een erkend kenner van de oudheid, maar ook een populair schrijver. Bekend is zijn biografie van Paulus uit 2012. Nu ligt er het boek over ”Jezus en de vijfde evangelist”.
Met die laatste aanduiding wordt gedoeld op de bekende historicus Flavius Josephus. Hij is Meijers gids bij de beschrijving van de politieke, maatschappelijke en religieuze geschiedenis van Judea en Galilea. Zo krijgen we in het eerste deel van dit boek, ”De wereld van Flavius Josephus”, in kort bestek en op betrouwbare wijze inzichten aangereikt die voor ons de politieke en historische setting van het optreden van Jezus Christus verhelderen. Wie kernachtig geïnformeerd wil worden over de geschiedenis van de Makkabeeën, over de lotgevallen van de familie Herodes of over Joodse sekten ten tijde van het Nieuwe Testament kan hier terecht. Het gaat overigens wel om gepopulariseerde en hier en daar wat selectieve informatie. Maar het boek is nu eenmaal geschreven voor een groot publiek.
Onbegaanbare weg
Het tweede deel van Meijers werk, ”Jezus in de wereld van Josephus”, moet bij gelovige christenen wel veel tegenspraak oproepen. Hier probeert de auteur een eigen beeld van de historische Jezus te schetsen en treedt daarmee in het voetspoor van velen die vanaf de achttiende eeuw dergelijke pogingen hebben ondernomen. De schrijver kent een zekere fascinatie en sympathie voor de figuur van Jezus. Tegelijkertijd is het duidelijk dat hij Hem slechts als mens ziet en niet als de mens geworden God, zoals de christelijke kerk Hem de eeuwen door heeft beleden.
Vanuit een kritische grondhouding meent Meijer in de evangeliën vrijmoedig te mogen onderscheiden tussen wat hem wel of niet geloofwaardig en historisch plausibel voorkomt. Wonderen zijn niet echt gebeurd en veel uitspraken zijn Jezus later in de mond gelegd. Voor wie enigszins vertrouwd is met de liberaal-kritische benadering van het Nieuwe Testament is dit geen nieuws. Maar voor wie de Bijbel gelovig aanvaardt als het volstrekt betrouwbare, door de Heilige Geest geïnspireerde getuigenis, is Meijers benadering een onbegaanbare en doodlopende weg.
Argumenten voor Pasen
Hoe jammer het ook is, het verbaast niet dat Meijer als niet-gelovige aan de wonderen die aan Jezus worden toegeschreven even weinig realiteitswaarde toekent als aan de verhalen over allerlei wonderdoeners uit die tijd. Echter, rondom het centrale wonder van Pasen, de opstanding van Jezus uit de dood, had van hem als historicus toch beslist meer verwacht mogen worden dan hij nu in dit boek biedt. Terecht schrijft hij dat als de evangelisten hun tekst hadden afgesloten met de dood en begrafenis van Jezus, Zijn Naam mogelijk snel uit de geschiedenis zou zijn verdwenen. Jezus’ intenties zouden aan het kruis een tragisch einde hebben gevonden. En dan vervolgt Meijer: „Zijn volgelingen waren zich ervan bewust dat als ze niet iets speciaals bedachten, zijn beweging met zijn dood snel uit elkaar zou vallen… Hoe mooi zijn boodschap ook was, de mislukking was evident, tenzij de boodschap nieuw leven kon worden ingeblazen.”
Ziet u het voor u? Discipelen die in verslagenheid achter gesloten deuren bij elkaar zitten en dan ineens „iets speciaals bedenken.” Hier ben ik geneigd te vragen: Professor Meijer, gelooft u dat nu zelf? Hoe is dat psychologisch ooit te verklaren? Dat totaal gedesillusioneerde volgelingen zo’n verhaal uit hun duim zuigen en daarmee dan ook nog vrijmoedig de wereld intrekken? En dat terwijl nota bene iedereen –als Jezus niet werkelijk was opgewekt– Zijn graf kon bezoeken om de boodschap van Zijn opstanding te logenstraffen?
Op bladzijde 292 lezen we: „Het feit dat zijn lichaam was verdwenen maakte het voor zijn leerlingen en andere sympathisanten gemakkelijker om te geloven of zich in te beelden dat Jezus werkelijk aan hen was verschenen.” Maar hoe is Jezus’ lichaam volgens Meijer dan verdwenen wanneer Jezus niet zou zijn opgestaan en de discipelen in de verdwijning niet zelf de hand hebben gehad? Wie zou er belang bij hebben om het lichaam te laten verdwijnen? En hoe kunnen de discipelen zich gemakkelijker inbeelden dat Jezus aan hen is verschenen wanneer onder op voor hen onverklaarbare, op grafroof wijzende, omstandigheden het lichaam van de Meester verdwenen zou zijn? Deze redenering rammelt aan alle kanten.
Waarom gaat Meijer totaal niet in op de vele argumenten die bijvoorbeeld door theologen als W. Pannenberg en N. T. Wright zijn aangedragen om te funderen dat Jezus’ opstanding geen fictie, maar realiteit is?
Hetzelfde kan trouwens worden gezegd naar aanleiding van de bekering van Saulus van Tarsen. Hoe kon zo’n geharnast tegenstander omdraaien als een blad aan de boom en een vurig evangelist worden zónder ingrijpen van buitenaf en van hogerhand? Met geen woord waagt Meijer zich aan een verklaring van dit gegeven. De optie dat het wáár zou kunnen zijn dat de opgestane Christus Zelf aan Saulus is verschenen op de weg naar Damascus, komt bij hem totaal niet in het vizier.
Geen nieuws
Al met al is dit boek in menig opzicht interessant en leerzaam waar het gaat om de historische context van Jezus Christus. Maar het beeld dat Meijer van Hem tekent, is geen nieuws en zeker geen goed nieuws. Het is de zoveelste variant onder de pogingen om de Heiland te ontdoen van het geheim van Zijn wezen: dat Hij werkelijk Immanuël is, God met ons, en dat Hij als de Levende actief handelt in de wereldgeschiedenis op weg naar Zijn voltooide Koninkrijk.
Boekgegevens
”Jezus en de vijfde evangelist”, Fik Meijer; uitg. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2015; ISBN 978 90 2530 037 1; 351 blz.; € 19,99.