Commentaar: Beledigen van de majesteit is geen gewone juridische zaak
Iemand beledigen is niet fatsoenlijk. Sterker, het is strafbaar. Of je nu een gewone burger beledigt of dat je de naam van de koning door het slijk haalt, in beide gevallen ga je over de schreef.
Tot zover zijn bijna alle mensen het wel eens. Maar dan scheiden de wegen. Er is altijd al een groep geweest die vindt dat er ook juridisch geen enkel onderscheid gemaakt moet worden. Het beledigen van de koning is voor hen niet erger dan het belasteren van een burger. De koning is immers ook maar een mens met een velletje over de neus. Daarom behoeft majesteitsschennis niet zwaarder gestraft te worden.
Daar denkt de Nederlandse wetgever tot op heden anders over. Sinds 1881 staat er voor het belasteren van de koning een zwaardere straf in het Wetboek van Strafrecht (vijf jaar) dan voor het beledigen van burgers. In het laatste geval kan er een gevangenisstraf van maximaal drie maanden worden opgelegd. Er is dus onderscheid.
Dat gaat veranderen, als D66 zijn zin krijgt. Kamerlid Verhoeven presenteerde eind vorige week een initiatiefwet waarin het beledigen van de koning strafrechterlijk gelijk wordt getrokken aan het beschadigen van de naam van burger. PvdA, SP en GroenLinks willen dit steunen. Als VVD of PVV meedoen, is er een Kamermeerderheid.
Wat zit hier achter? In een toelichting zegt Verhoeven dat de bestaande ongelijkheid in onze tijd met een moderne koning niet wenselijk is. „De vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheden voor maatschappelijk debat moeten zwaarder wegen.” Hier wordt dus het aanzien van de majesteit geofferd op het altaar van de vrijheid van meningsuiting. Mensen moeten alles kunnen zeggen. Zij mogen daarbij niet geremd worden door de wetgever.
Nieuw is dat niet, maar wel opvallend in een tijd waarin politici en opiniemakers zich steeds meer zorgen maken over het tanend fatsoensbesef en de verruwing van omgangsvormen. Is het dan in redelijkheid te verdedigen de teugels nog wat te laten vieren?
Ook al blijkt het artikel tegen majesteitsschennis in de praktijk vooral een dode letter, er gaat wel een signaal van uit. Zo sprak D66-leider Pechtold er in 2007 ook over: „Het verbod hoeft niet uit de wet, maar blijft er wat mij betreft met ‘dode letters’ in staan.” Welke verbetering in het maatschappelijk klimaat is er sindsdien gekomen die het weghalen van dat verbod rechtvaardigt?
Of zit er meer achter? Gaat het alleen om het verdedigen van de vrijheid van meningsuiting of ook om afbraak van de positie en autoriteit van het koningschap? Door de koning steeds meer als gewone burger te zien, wordt de monarchie langzaam maar heel duidelijk ondergraven. Wanneer de koning ook in positie niet meer is dan een man met een velletje over zijn neus, wat voor reden heb je dan nog hem te eren, respect te tonen en vorstelijk te betalen? Wanneer alle ‘goud’ van het instituut is afgeschrapt, blijft er een kaal, afgebladderd, deerniswekkend raamwerk over dat het beste opgeruimd kan worden. Dat is de zorgwekkende onderstroom die dwars tegen de Bijbelse lijn ingaat. Daarin staat het gebod: Vrees God, eer de koning.