Kerk & religie

Jan Utenhove: vertaler en berijmer van het eerste uur

Hij stond aan de wieg van de Gereformeerde Kerk in ons land: als gemeente­stichter, ouderling, vertaler, polemist en psalmberijmer. Ruim 450 jaar na zijn dood leeft Jan Utenhove nog altijd voort: in een paar gezangen.

Jaco van der Knijff

12 April 2016 06:50Gewijzigd op 16 November 2020 02:49
De Nederlandse Kerk aan Austin Friars in Londen. Op deze plek kwam de Nederlandse vluchtelingengemeente vanaf 1550 bijeen, in een voormalig augustijner klooster. Beeld RD, Anton Dommerholt
De Nederlandse Kerk aan Austin Friars in Londen. Op deze plek kwam de Nederlandse vluchtelingengemeente vanaf 1550 bijeen, in een voormalig augustijner klooster. Beeld RD, Anton Dommerholt

Het had maar een haar gescheeld of de gereformeerden in ons land hadden eeuwenlang de psalmen van Utenhove gezongen. Die berijming zou dan natuurlijk in 1773 zijn ingewisseld voor een nieuwe staatsberijming. Maar er zouden ongetwijfeld mensen zijn geweest die wilden vasthouden aan de ”oude rijm” waaraan de geur van de brandstapels hangt. Tot in de 21e eeuw zouden gemeenten, met name in Zeeland, hebben vasthouden aan Utenhove. Er zou een Jan Utenhovestichting zijn geweest, die avonden in het land belegde om de ”oude rijm” te blijven zingen. En de Gereformeerde Bijbelstichting zou de psalmen van de Londense ouderling tot op de dag van vandaag hebben uitgeven.

Het heeft niet zo mogen zijn. Petrus Datheen is in 1566 net iets eerder klaar met zijn complete psalmberijming en verkeert in de positie om zijn psalmen naar voren te schuiven tijdens synodes waar de grondslagen voor de Gereformeerde Kerk in de Nederlanden worden gelegd.

Het volk is echter gewend aan Utenhove. Het zijn díé psalmen die tussen 1550 en 1566 de Nederlandstalige gereformeerden –in Engeland, in de Zuidelijke Nederlanden, in Emden– met elkaar verbindt. Als in september 1553 een groep vluchtelingen halsoverkop Engeland moet verlaten en probeert in Denemarken asiel aan te vragen maar daar niet welkom blijkt, heffen ze aan boord Psalm 2 van Utenhove aan. Als Herman Janssens in 1559 in Antwerpen geëxecuteerd wordt, zingt hij als zijn zwanenzang Psalm 130 van Utenhove. En als in 1564 Christoffel Fabritius, eveneens in Antwerpen, op het schavot is vastgebonden, beginnen enkele broeders die het schouwspel gadeslaan ook diezelfde Psalm 130 te zingen.

Het is daarom niet vreemd dat het loslaten van deze ”Engelsche psalmen” niet zonder slag of stoot gaat. In 1581 herinneren de afgevaardigden naar de particuliere synode van Rotterdam zich nog dat velen hebben „gelasterd” toen ze in 1566 gedwongen werden over te stappen op de berijming van Datheen.

Niettemin gaat uiteindelijk iedereen overstag. Zelfs Utenhoves eigen gemeente in Londen besluit in 1571 over te gaan op het psalmboek van Datheen. De reden? Bijna de hele gemeente vraagt erom. Ook de andere Nederlandstalige gemeenten in Engeland, met uitzondering van Sandwich, zingen al Datheen. Bovendien zal Datheens berijming op het vasteland, als daar ruimte komt voor de Gereformeerde Kerk, wel overal ingevoerd worden.

Bedezang voor de predikatie

De psalmen van Utenhove halen het dus niet. Enkele van zijn gezangen overleven echter wél. Want Datheen neemt in zijn berijming van 1566 achter de 150 Psalmen een aantal ”ander lofsanghen” op, waarvan er een paar door Utenhove zijn gemaakt.

Het gaat in eerste instantie om twee liederen: de vertaling die Utenhove van Luthers ”Vater unser” had gemaakt (het Gebed de Heeren) én Utenhoves eigen ”Kort Ghebedt voor de Predicatie”. Even later duikt in het psalmboek van Datheen ook een derde lied van Utenhove op: zijn vertaling van Luthers ”Wir glauben all’ an einen Gott” (de gezongen geloofsbelijdenis). Blijkbaar kennen mensen het lied en is het nuttig ook dat op te nemen bij de gezangen. Later blijkt het lied her en der in de eredienst gebruikt te worden en zal het langzamerhand de andere geloofsbelijdenis in het psalmboek (het Symbolum Apostolorum) in populariteit voorbijstreven.

De eeuwen door blijven de drie liederen van Utenhove in Datheens psalmboek staan. En ook in 1773 worden deze gezangen –weliswaar in nieuwe berijmingen– meegenomen. Wie heden ten dage het Gebed des Heeren, de tweede berijming van de artikelen des geloofs of de Bedezang voor de predikatie zingt, bedenke dat hij die liederen aan Utenhove te danken heeft.

Inquisitie

Maar wie is Jan Utenhove? Tot 1544 speelt zijn leven zich af in Vlaanderen. Geboren in Gent, waarschijnlijk in 1516, als zoon van een officier. Lid van een adellijke familie die nauwe contacten onderhoudt met het netwerk rond de humanist Erasmus. Een jongen die zijn opleiding in Leuven geniet en behalve in het Nederlands doorkneed is in het Grieks, Latijn, Duits en Frans. Die daarbij zeer geïnteresseerd is in de hervormingsbeweging van zijn tijd.

Utenhove is ook actief als schrijver. Al in 1532 maakt hij ”Een seer schoon spel van zinnen”, een toneelstuk waarin de misstanden in Rooms-Katholieke Kerk aan de kaak worden gesteld.

Rond 1544 gaat het mis. Met dertig andere families moet Utenhove vluchten voor de repressie van de inquisitie. Via Keulen en Aken komt hij in Straatsburg terecht, waar hij in contact komt met mannen als Martin Bucer en Peter Martyr Vermigli. Op uitnodiging van aartsbisschop Thomas Cranmer van Canterbury wijkt Utenhove in 1548 uit naar Engeland. In Canterbury schijnt hij betrokken te zijn bij de stichting van een kleine Franstalige gemeente.

In 1549 reist Utenhove naar Straatsburg en Zürich, waar hij uitvoerig met Bullinger over het avondmaal spreekt. Ook heeft hij in Genève over dezelfde kwestie een onderhoud met Calvijn.

Terug in Engeland vestigt Utenhove zich in 1549 in Londen, waar hij samen met Marten Micron een Waalse en een Vlaamse vluchtelingengemeente sticht. Superintendent is de Pool Johannes a Lasco, Micron wordt predikant, Utenhove is een van de vier ouderlingen. De Nederlandse gemeente krijgt in 1550 de beschikking over de kerk van het voormalige augustijner klooster Austin Friars.

Utenhove speelt een grote rol bij de opbouw van het gemeenteleven en de vormgeving van de liturgie. Zo vertaalt hij A Lasco’s compendium over de leer en diens catechismus in het Nederlands. Belangrijker nog is dat Utenhove ervoor zorgt dat de jonge gemeente de psalmen in de eigen taal kan zingen. Na 1550 werkt hij daarom aan zijn psalmberijming (zie: ”Psalmboeken in soorten en maten”).

Barre bootreis

Als in 1553 Mary Tudor de Engelse troon bestijgt, wordt het de gereformeerden in Londen te heet onder de voeten. In twee boten vertrekken 175 gemeenteleden naar Denemarken, waar ze echter niet welkom zijn. Ook diverse Noord-Duitse steden laten de vluchtelingen in de kou staan. Uiteindelijk komen beide boten in het Oost-Friese Emden terecht, waar de gereformeerden een warm onthaal krijgen.

In Emden pakt Utenhove zijn publicitaire werk weer op. Niet alleen komen er verschillende nieuwe uitgaven van zijn psalmen op de markt, ook zet hij zich aan een Nederlandse vertaling van het Nieuwe Testament. Die wordt in 1556 in Emden gedrukt (zie ”Vertaling Nieuwe Testament”).

In datzelfde jaar vergezelt Utenhove Johannes a Lasco als deze naar zijn geboorteland Polen gaat om er de reformatie te helpen bevorderen. Hij heeft ontmoetingen met onder anderen Melanchthon en Calvijn. Tegen het advies van Calvijn in schrijft Utenhove in deze jaren een uitgebreid en verontwaardigd verslag over de barre bootreis van de vluchtelingen in 1553. Het verhaal wordt in 1560 gepubliceerd, samen met een polemisch geschrift waarin Utenhove bewijzen aanvoert tegen de lutherse avondmaalsleer.

Als de kust in Engeland in 1559 weer veilig is, keert Utenhove terug naar Londen, waar hij direct weer ouderling wordt. Omdat Micron en A Lasco ontbreken, is Utenhove de onbetwiste leider van de gemeente. Hij krijgt het in 1560 druk met de kwestie rond de predikant Adriaan van Haemstede, die doperse sympathieën koestert en daarom afgezet wordt. Ook is Utenhove betrokken bij de stichting van Nederlandse gemeenten in Sandwich, Colchester en Norwich.

Intussen werkt hij verder aan zijn psalmberijming. Na de uitgave van de ”Hondert Psalmen Dauids” in 1561 wijdt Utenhove zich aan de afronding van de klus. De complete berijming verschijnt in 1566, maar dan is de Londense ouderling al overleden.

Vrouw

Wanneer hij precies overlijdt, is niet helemaal duidelijk. Zijn biograaf, dr. F. Pijper, dacht in 1883 dat het in de herfst van 1565 is geweest. Dat is lang herhaald. Recente biografische artikelen stellen Utenhoves sterfdatum echter op 6 januari 1566. Utenhoves testament zou op 3 februari 1566 door een Londense notaris uitvoerbaar zijn verklaard.

In dat testament gaat het overigens vooral over wat er met zijn psalmen moet gebeuren. De opbrengst van de uitgaven moet worden verdeeld tussen de Londense gemeente en zijn weduwe. Utenhove treedt namelijk op latere leeftijd in het huwelijk met ene Anna van Horne, die ook van Vlaamse afkomst is. Het huwelijk blijft waarschijnlijk kinderloos, hoewel sommigen reppen van drie kinderen. Wel blijkt Anna in 1568 een huishouden van veertien personen te runnen, maar de kinderen van wie sprake is staan te boek als kostgangers. De weduwe zelf overlijdt in 1571.

IJveraar

De predikant en kerkhistoricus D. A. Brinkerink geeft in 1933 een aardige typering van Utenhove. Hij was „een man met een zwak lichaam doch met een sterke geest.” Hij was geen kerkhervormer, maar wel „een ijveraar voor de kerkhervorming.” Hij was „iemand die veel gezworven heeft en een moeilijk leven geleid heeft, onder alles en te allen tijde vasthoudende aan God en godsdienst.” Hij was, aldus Brinkerink, „een van de merkwaardigste personen der zestiende eeuw”, die zijn werk voor de hervorming „met algeheele toewijding en onbezweken trouw” heeft verricht.

Die ijver en inzet van Jan Utenhove in de kraamkamer van de Gereformeerde Kerk in ons land mogen 450 jaar na zijn dood dankbaar herdacht worden.


Psalmboeken in soorten en maten

Datheen brengt in 1566 in één keer een complete psalmberijming op de markt. Utenhove gaat anders te werk. Hij komt steeds met deeluitgaven. Daarbij is er ook een ontwikkeling in zijn werkwijze te bespeuren. In eerste instantie richt hij zich voor zijn psalmen met name op de Duitse traditie –hij gebruikt vooral melodieën uit het Bonner Gesangbuch– en de Souterliedekens. Gaandeweg neemt hij steeds meer melodieën uit Straatsburg en Genève als uitgangspunt.

Al in 1551 moet Utenhove in Londen een uitgave met tien psalmen (waaronder Psalm 130) en twee gezangen (Het Gebed des Heeren en de vertaalde geloofsbelijdenis) hebben gepubliceerd. Die is helaas verloren gegaan. De eerste bron die bewaard bleef, stamt uit 1552 en telt vier psalmen. Daarna moet er in 1552 of 1553 een bundel met 25 psalmen op de markt zijn gebracht. Die kennen we echter alleen door de heruitgave die Gillis van der Erven in Emden in 1557 uitbrengt. Deze drukker brengt vervolgens allerlei edities op de markt, waarin 11, 26, 38 of 64 psalmen staan.

Als Utenhove vanaf 1559 weer in Engeland verblijft, gaat hij uit onvrede met Van der Erven in zee met de Londense drukker John Day. Eerst verschijnt in 1561 de uitgave ”Hondert Psalmen Dauids”. Vervolgens werkt Utenhove verder aan het project, waarbij hij ook aan de reeds uitgebrachte psalmen blijft schaven. Uiteindelijk is het complete psalmboek in 1566 klaar. De verschijning ervan kan Utenhove net niet meer meemaken. Zijn vriend Godfried van Wingen bezorgt de uitgave.

Intussen blijven ook op het vasteland de psalmen van Utenhove gedrukt worden. Zo zijn er uit 1566 ten minste twee uitgaven bekend, gepubliceerd door drukkers in de Nederlanden die anoniem willen blijven, waarin een selectie van Utenhoves psalmen staat. Het eerste boekje is eigenlijk meer een pamflet en telt zeven psalmen van Utenhove en de zeven gezangen die ook in Datheens psalmboek verschijnen. De tweede uitgave komt waarschijnlijk in Delft van de persen en bevat 38 psalmen van Utenhove en 19 gezangen, waaronder een aantal lutherliederen.

Na 1566 zijn er voor zover bekend geen uitgaven van Utenhoves psalmen meer geweest.


Vertaling Nieuwe Testament

Behalve voor psalmen en catechetische teksten beijvert Utenhove zich voor een betrouwbare vertaling van het Nieuwe Testament. Hij is ontevreden over de veelgebruikte Liesveltbijbel, die gebaseerd is op de Duitse vertaling van Luther.

Met zijn vriend Godfried van Wingen zet Utenhove zich tijdens zijn verblijf in Emden aan de klus. Uitgangspunt is de Griekse uitgave van het Nieuwe Testament die Robert Estienne in 1550 in Parijs had uitgebracht. Als vertaalprincipe hanteert Utenhove het gegeven dat hij zo dicht mogelijk bij de grondtekst wil blijven, zelfs in de woordvolgorde. In spelling- en woordkeus wil hij de dialecten overstijgen en een algemene Nederlandse taal creëren. Het aantal ongewone en nieuwe woorden is daardoor groot. Vernieuwend is dat hij de Bijbelhoofdstukken indeelt in verzen, in plaats van in een aantal gelijke stukken, zoals dan gebruikelijk is.

De uitgave komt in 1556 in Emden van de persen, in een oplage van 2500 exemplaren. Het wordt een flop: het grootste deel blijft onverkocht. Mensen ervaren de gebruikte taal als kunstmatig. „Hier is niet het belang der Kerk gediend, maar de bijzondere smaak van enkelen, daar men eene taal gesmeed heeft die niemand gebruiken kan”, aldus een reactie. „Het zijn lorren.”

Na het debacle zet Johannes Dyrkinus zich aan een grondige herziening van Utenhoves vertaling. Deze verschijnt in 1559, eveneens in Emden. In dezelfde tijd werkt Godfried van Wingen aan een herziening van het Oude Testament uit de Liesveltbijbel. In de jaren 1562 brengt Van der Erven in Emden een combinatie van beide herzieningen als ”Biblia” op de markt. Deze Deux-aesbijbel zal jarenlang door de Nederlandse gereformeerden gebruikt worden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer