„Laat kerkgebouw duidelijk als kerk herkenbaar zijn”
Wanneer gemeenten een nieuwe kerk bouwen, moeten ze ervoor zorgen dat het gebouw duidelijk als kerk herkenbaar is. „Zet er een toren op en hang er een klok in. Wil er van zo’n nieuw gebouw iets uitgaan naar de omgeving dan moet je duidelijk maken dat het om een kerk gaat.”
Dr. K. van der Ploeg, universitair docent kunst- en architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Katholieke Universiteit Nijmegen, zei dit vrijdag in de marge van de presentatie van het boek ”Het Kerkgebouw in het postindustriële landschap”. Het boek is een initiatief van de werkgroep kerkbouw, -inrichting en restauratie van de Protestantse Kerk in Nederland. Het eerste exemplaar werd aangeboden aan de synodevoorzitter van de Nederlandse Hervormde Kerk, ds. A. W. van der Plas.
In zijn referaat schetste historicus Van der Ploeg het verschil tussen het beheer van de kerkgebouwen in Nederland en veel andere Europese landen. „Doordat de Nederlandse Hervormde Kerk nooit officieel staatskerk is geworden, bleef godsdienst in beginsel altijd een individuele en hoogstens een groepsaangelegenheid. In Nederland identificeerde men zich niet met dè kerk, maar met een bepaalde kerk.” Volgens Van der Ploeg heeft dit er mede toe geleid dat het kerkgebouw ook nooit zo’n vanzelfsprekend identificatiepunt is geworden als in landen met een staatskerk of iets dat daarop lijkt. „Zo is in Italië de plaatselijke overheid de eigenaar van de kerkgebouwen en zij is dat gewoon al sinds de Middeleeuwen.”
Voor kerkbesturen die het onderhoud van hun monumentale kerkgebouw niet meer kunnen bekostigen, wees Van der Ploeg op het feit dat steeds vaker onkerkelijke mensen bereid zijn om het gebouw vanuit het oogpunt van cultuurbelang mee te helpen onderhouden. „We zien deze ontwikkeling al heel sterk in landelijke gebieden waar ontkerkelijking en ontvolking een gecombineerd effect hebben gehad op het gebruik van kerkgebouwen. Zo werkt sinds 1969 de Stichting Oude Groninger Kerken met groot succes actief aan het behoud van de vele historisch waardevolle kerkgebouwen in de provincie Groningen.” Deze stichting is neutraal, maar vindt desondanks dat het verdwijnen van de kerkgebouwen een ontoelaatbare verarming van onze samenleving zou betekenen. Omdat kerken het gebouw vaak weer kunnen huren voor de eredienst, is dit volgens Van der Ploeg een uitstekende manier om de gebouwen als kerk voor het nageslacht te behouden.
Een van de aanwezigen vond dat, wanneer een kerk niet meer als kerk gebruikt wordt, het gebouw net zo goed kan worden afgebroken. „Een kerk is er om God te ontmoeten en als dat niet meer het geval is, mag het gebouw van mij weg. Als je verloren hebt, moet je kunnen rouwen en dat kun je pas als het kerkgebouw weg is.” De Belgische prof. dr. Raoul Bauer, die ook een voordracht hield, was het hier niet mee eens. „Je moet oppassen dat je de grens tussen het culturele en het religieuze belang van een kerkgebouw niet te scherp trekt. Wij zijn erfgenamen en in die hoedanigheid past het ons nederig te zijn tegenover het verleden.”
In zijn lezing gaf Bauer aan dat volgens hem de secularisatie van het leven al begon met de opkomst van de gotiek. „In een Romaanse kerk heerst niet de onrust van de wereld, maar de rust van de hemel. Met de opkomst van de gotiek in de twaalfde eeuw verandert dit stilaan. Het kerkelijke interieur werd een ruimte waarin zowel de wereld als de hemel elkaar moesten kunnen ontmoeten. De gotische kathedralen vormen vanuit dit standpunt gezien dan ook geen ode aan God maar zijn in de eerste plaats manifestaties van menselijk kunnen”, aldus de professor. „De gotiek gaat een richting uit die uiteindelijk uitkomt in een exclusieve gerichtheid op de wereld waarboven de leegte hangt van een verdwenen hemel.”