Tijdgeloof
Jesaja getuigt (in Jesaja 58:2) in de naam van de Heere van de vleselijke en afgodische Joden: „Hoewel zij Mij dagelijks zoeken, en een lust hebben aan de kennis Mijner wegen….” Zij zochten God, en dat dagelijks, dus niet alleen als zij in nood waren en bij deze of gene gelegenheid, maar van dag tot dag. Zij hadden een lust: niet alleen aan de kennis Zijner wegen, maar ook een lust om tot God te naderen. Het was geen blote kennis die zij hadden, maar ook een oefening daarin, waardoor ze ook met lust zochten tot God te naderen. Ze waren ook bezig met deze oefeningen van vasten, ja, zij kwelden hun ziel, wat al heel dicht bij de ware genade komt. Nochtans waren het maar huichelaars en werden ze door God verworpen.Hoe ver een tijdgelovige kan komen, toont de Heere Jezus ons in de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden. De dwaze waren maagden, evenals de wijze. Ze hadden een schone begeerte. Ze verwachtten de Bruidegom ook, toen het geroep werd gehoord. Zij zochten genade, want ze zeiden tot de wijze maagden: Geef ons van uw olie. Maar hoe ver ze ook gingen in hun belijdenis van Jezus Christus, het was niet ver genoeg. Ze zochten niet vurig en niet vroeg genoeg. Ze riepen bij de poort: Doe ons open. Ze werden echter buitengesloten. Hier zien wij ook hoe ver een onbegenadigde kan komen en toch niet ver genoeg.
Sixtus Brunsvelt, predikant te Leeuwarden (Droevige vlekken van Jezus’ bruid, 1680)