Liefdestranen
Johannes 20:11
„En Maria stond buiten bij het graf wenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf.”
Het hartenleed van Maria over het missen van haar dierbare Zaligmaker was zeer groot en kon door haar niet ingehouden worden. Ja, haar ziel was overstelpt in haar. Zij moest uitbarsten in een luid geween, in klagen en kermen. Ach, of het zo ook eens mocht gaan met al Gods kinderen, dat zij het gemis en de verberging van hun Zaligmaker ook zozeer ter harte mochten nemen. Dat zij er ook smartelijk om wenen mochten en Hem, onder veel zuchten en tranen, zolang rusteloos zoeken mochten dat zij Hem weer zouden vinden, Die hun ziel liefheeft en Die al hun lust en blijdschap is!
O, de Heere Jezus ziet zo graag de tranen van Zijn volk, die over Zijn gemis en verberging geplengd worden. Want zulke tranen komen voort uit een teer hart, dat met een eeuwige liefde voor Hem en met een werkzaam verlangen naar Hem vervuld is. Dit zijn de tranen die Hij Zelf van de ogen van Zijn volk wil afwissen en die Hij legt in Zijn fles en opneemt in Zijn register (Psalm 56:9).
Theodorus van der Groe,
predikant te Kralingen
(”Paasleerrede”, 1839)