Toekomst voor het Nederlandse Jodendom
Shirly Kan ziet zich niet snel de echtgenote van een orthodoxe Jood worden. Maar haar man moet wel bewust Joods zijn. „Zeker als er kinderen komen, is het belangrijk dat je op dezelfde lijn zit.”
In veel opzichten onderscheidt Shirly Kan (18) zich niet van haar leeftijdgenoten. Op de openbare scholengemeenschap De Meergronden in haar woonplaats Almere voelde de havoleerling zich geen dag een buitenbeentje. Toch weet heel haar klas dat ze Joods is. Ze schaamt er zich niet voor. „Ik ben er juist trots op. Na de Tweede Wereldoorlog is het Joodse leven weer opgebloeid, tot in Almere toe. Het Jodendom laat zich niet uitroeien.”
Haar vader groeide op in een traditioneel Joods gezin in Amsterdam, haar moeder in een Israëlisch gezin in een dorp nabij Tel Aviv. Ze gaven hun kinderen een gematigd traditioneel Joodse opvoeding. „We leven niet zoals de rabbijn en zijn gezin, maar we eten koosjer, maken op vrijdagavond kiddoesj en vieren alle feestdagen. Mijn ouders houden ook sjabbat. Ik doe dat minder specifiek, maar ben me wel bewust van het bijzondere van die dag.”
Vader Kan, touringcarchauffeur van professie, gaat als hij op zaterdag thuis is naar de synagoge. Zijn dochter komt er incidenteel. „Als ik zin heb. Of als ik het heb beloofd aan Mussi, de oudste dochter van de rabbijn, met wie ik bevriend ben. Die gaat veel vaker dan ik, maar net als zij voel ik me Joods. Daar word je mee geboren. En het heeft me nooit gestoord. Ik vind het mooi dat Joodse mannen in dit land op straat probleemloos een keppel kunnen dragen. We hoeven onze identiteit niet te verbergen. Het moet wel uit je hart komen, maar was ik man, dan deed ik het.”
Bidden
Van haar moeder kreeg ze al jong de geschiedenis van het Jodendom en de betekenis van de staat Israël mee. Het besef van haar afkomst en identiteit werd versterkt door de Joodse les die ze als kind in de synagoge kreeg. Tegen de algemene trend in zag ze de gemeente geleidelijk groeien, dankzij de inzet van rabbijn Moshe Stiefel. „Ook mensen van buiten Almere komen naar onze sjoel. Misschien omdat het de enige Joodse gemeente is waarvan je geen lid hoeft te worden. Elke Jood is welkom. Dat hoort bij Chabad.”
Door de vriendschap met de dochter van de chassidische rabbijn, leerde ze het leven in een orthodox Joods gezin van binnenuit kennen. „Zo nu en dan ga ik er op vrijdagavond naartoe en blijf ik de hele sjabbat. Met de feestdagen help ik bij de voorbereidingen. Toen ik klein was, dacht ik: dit is echt heel anders. Orthodox Joodse gezinnen zijn veel groter en spreken onder elkaar Jiddisch. Na verloop van tijd ging ik meer de overeenkomsten zien. Door die contacten ben ik wel dichter bij de kern van het Jodendom gekomen. Ik voel me nu aangetrokken tot het bidden. Ook mijn moeder is daarin voor mij een voorbeeld.”
Beloofde land
Op de vraag of ze een toekomst als echtgenote van een chassidische Jood voor zich ziet, verschijnt een lach op haar gezicht. „Ik denk niet dat zo iemand mij zal vragen. Ik zal hem niet bij voorbaat afwijzen, maar kan nu nog niet bepalen of ik mijn leven zozeer zou kunnen aanpassen. Wel weet ik dat ik zal trouwen met een Joodse man. Net als mijn ouders wil ik een Joods gezin vormen, om het Jodendom voort te zetten. Zeker als er kinderen komen, is het belangrijk dat je dan op dezelfde lijn zit.”
Ze twijfelt er niet aan of ze de man van haar wensen zal vinden. „Er zijn genoeg jonge Joodse mensen op de wereld.” Zoals ze er nu tegenaan kijkt, ligt haar toekomst in Israël. „Daar komen we één tot twee keer per jaar, voor familiebezoek. Vanaf de eerste keer had ik het gevoel thuis te komen. Ik zeg niet dat het in Nederland moeilijk is om Jood te zijn, maar Israël houdt iets bijzonders. Het is voor ons het beloofde land, al zal ik nooit zeggen dat ik naar Israël ben gegaan omdat ik me in Nederland niet fijn voelde. Ik hoop dat het Jodendom ook hier doorgaat. En dat verwacht ik ook.”
tekst Huib de Vries beeld RD, Anton Dommerholt
Aan voorspellingen over de toekomst van het Nederlandse Jodendom waagt opperrabbijn Jacobs zich niet. Hij weet zich geroepen tot een taak in het heden. „Het bereiken van alle Joden in Nederland, ook zij die nu geen lid van een gemeente zijn.”
De RD-serie over Joods leven buiten Amsterdam bevatte voor Binyomin Jacobs weinig nieuws. Hij trekt rusteloos door de mediene en kent de situatie daar als geen ander. De in Amersfoort woonachtige rabbijn, die vorig jaar zijn veertigjarig jubileum vierde, verwacht dat het ledental van de meeste Joodse gemeenten de komende tijd verder zal afnemen. „De mensen die echt religieus leven, trekken meer en meer weg vanwege de afname van traditioneel Jodendom in Nederland en het weer opkomend antisemitisme. Het gaat niet om grote aantallen, maar het zijn wel de mensen die tot de kern behoren. Voor jongeren die orthodox willen leven, zijn hier nauwelijks huwelijkspartners beschikbaar. Die zoeken ze in het buitenland, vaak Israël of Amerika. De kans is groot dat ze daar blijven.”
Anders dan in veel Oost-Europese landen leefden de Joden in Nederland verspreid over het hele land. Dat maakte het na de Tweede Wereldoorlog dubbel moeilijk om het Joodse leven weer op te bouwen. „In een stad als Antwerpen was dat veel gemakkelijker.” Het verbaast de opperrabbijn niet dat in de Nederlandse mediene de gemeenten in Heemstede, Almere en Maastricht relatief floreren. „Heemstede en Almere liggen in de nabijheid van Amsterdam, Maastricht is een Europese stad. Daarnaast speelt mee dat deze plaatsen een eigen rabbijn hebben. Die houdt mensen vast en trekt nieuwe mensen aan, maar je moet al wel voldoende leden hebben om synagogale diensten te kunnen houden.”
Lidmaatschap
Het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap bepleit op grond van deze ontwikkeling een verdere concentratie, door fusie van kleine gemeenten. Om in ieder geval de voortgang van de diensten en het Joodse onderwijs te waarborgen. „Heeft een gemeente vrijwel niets te bieden, dan is er ook voor een bewust levende Jood weinig reden om zich erbij aan te sluiten.”
Moshe Stiefel, de rabbijn van Almere, ziet een rechtstreeks verband tussen de afschaffing van het lidmaatschap en de groei van zijn gemeente. In de optiek van Jacobs is dat wat te kort door de bocht. „Wel denk ik dat we ons moeten bezinnen op het fenomeen lidmaatschap. In de hele samenleving zien we dat steeds minder mensen zich willen binden aan welke organisatie dan ook. Daar komt bij dat Israëliërs het begrip lidmaatschap niet kennen, omdat in Israël de rabbijnen in dienst van de staat zijn. Dat maakt voor hen de drempel naar een Joodse gemeente in Nederland hoog.”
Als het aan de opperrabbijn ligt, wordt het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap opgeheven en gaan de NIK-gemeenten de Joodse Gemeente Nederland vormen, met lokale subgemeenten onder één rabbinaat. „Zodat we minder tijd hoeven te besteden aan structuren en ons meer kunnen richten op het grote doel: het bereiken van alle Joden in Nederland, ook zij die nu geen lid van een gemeente zijn.”
Rare dingen
De populariteit van Chabad onder Nederlandse Joden is voor Jacobs zeer verklaarbaar. „Binnen het traditionele Jodendom kiest de ene groep voor het isolement, de andere groep voor de confrontatie met de wereld. Beide benaderingen zijn verdedigbaar. Chabad kiest voor openheid. Dat maakt het logisch dat je op plaatsen waar weinig Jodendom is, eerder een rabbijn van Chabad zult vinden. Temeer omdat je bij het inhuren van zo’n rabbijn het werk dat zijn vrouw verricht er gratis bij krijgt.”
Door het leiden van diensten, het verzorgen van lezingen en het houden van toespraken bij herdenkingssamenkomsten probeert Jacobs het Joodse leven in de mediene te ondersteunen. De meer algemene activiteiten brengen hem geregeld in aanraking met Joden die beweren niets meer met het Jodendom te hebben, maar hem nadien soms wel benaderen. „Laat ik een gefingeerd maar realistisch voorbeeld geven. Meneer Cohen uit Schin op Geul is niet bij een Joodse gemeente aangesloten, doet niets aan Jodendom en is tegen de politiek van Israël. Maar als de lokale dominee hem vraagt een lezing te houden over de opvattingen van Netanyahu, wil hij geen nee zeggen. Het verzoek raakt hem in zijn Jood-zijn. Vervolgens belt hij mij op om te vragen wat hij moet gaan zeggen. Met dat soort rare dingen heb ik voortdurend te maken, omdat een Jood altijd Jood blijft. Zelfs als hij het niet wil zijn.”